202103259/1/A2.
Datum uitspraak: 3 augustus 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 mei 2021 in zaak nr. 20/4773 in het geding tussen:
[appellante]
en
Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de CSG).
Procesverloop
Bij besluit van 23 december 2019 heeft de CSG een aanvraag van [appellante] om een uitkering uit het schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: het schadefonds) buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 3 juli 2020 heeft de CSG het door [appellante] daartegen ingestelde bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 mei 2021 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De CSG heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb, heeft gesloten.
Overwegingen
1. Bij brief van 20 juni 2019 heeft [appellante] bij de CSG een aanvraag ingediend om een uitkering uit het schadefonds. Aan deze aanvraag heeft zij ten grondslag gelegd dat zij in het jaar 2001 slachtoffer is geworden van mishandeling.
regelgeving
2. In artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: de Wsg) is bepaald dat uit het schadefonds uitkeringen kunnen worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen.
In artikel 7 is bepaald dat een aanvraag voor een uitkering moet worden ingediend binnen tien jaar na de dag waarop het misdrijf is gepleegd. Een na afloop van de termijn ingediende aanvraag wordt niettemin behandeld, indien blijkt dat de aanvraag zo spoedig is ingediend als redelijkerwijs kon worden verlangd.
3. De CSG heeft bij het nemen van een beslissing op een aanvraag om een uitkering als bedoeld in artikel 3 van de Wsg beslissingsruimte. Bij het beoordelen van een aanvraag hanteert de CSG beleid. Dit beleid is neergelegd in de Beleidsbundel en de Letsellijst en te raadplegen op de website van de CSG (www.schadefonds.nl).
4. In de Beleidsbundel is vermeld dat het slachtoffer een reden moet opgeven als het een aanvraag niet binnen tien jaar heeft ingediend. De CSG beoordeelt in dat geval of de aanvraag toch in behandeling wordt genomen. Geldige redenen voor een te laat ingediende aanvraag kunnen bijvoorbeeld zijn: ernstige psychische klachten, het niet op de hoogte zijn van het bestaan van het schadefonds, het eerst willen afwachten van de strafzaak tegen de dader of een foutief gegeven advies van een juridisch deskundige. Ook als een gemachtigde of vertegenwoordiger een aanvraag namens een slachtoffer te laat heeft ingediend, kan de CSG de aanvraag alsnog in behandeling nemen. Als een slachtoffer een aanvraag te laat indient, maar wel op de hoogte is van het bestaan van het schadefonds, omdat al eerder een aanvraag voor een ander geweldsmisdrijf is ingediend, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt, indien wordt onderbouwd dat het slachtoffer door lichamelijke of psychische klachten niet eerder in staat was een aanvraag in te dienen, aldus de Beleidsbundel.
besluitvorming
5. In het besluit van 23 december 2019 heeft de CSG vastgesteld dat de aanvraag niet binnen de wettelijke termijn van tien jaar na het geweldsmisdrijf is ingediend. Verder heeft de CSG het standpunt ingenomen dat de aanvraag niet zo spoedig mogelijk is ingediend als redelijkerwijs van [appellante] kon worden verlangd.
In het besluit van 3 juli 2020 heeft de CSG daartoe vermeld dat [appellante] onder meer op 28 juni 2013, 5 oktober 2018 en 8 januari 2019 een aanvraag om een uitkering uit het schadefonds heeft ingediend, dat zij een aantal van de aanvragen met behulp van een advocaat heeft ingediend en dat daaruit volgt dat zij destijds op de hoogte was van het bestaan van het schadefonds. Verder heeft de CSG haar bij brief van 29 januari 2020 verzocht om een medische onderbouwing van haar stelling dat zij als gevolg van een psychische blokkade niet in staat was de aanvraag van 20 juni 2019 eerder in te dienen of daarvoor hulp van een derde in te schakelen. Naar aanleiding van die brief is echter geen reactie van [appellante] ontvangen. Dat, naar zij in bezwaar heeft gesteld, andere aanvragen in behandeling zijn genomen, ondanks dat ook deze niet tijdig zijn ingediend, maakt het oordeel over de termijnoverschrijding niet anders. Los van de omstandigheid dat de CSG niet op de inhoud van andere zaken kan ingaan, is het zo dat iedere aanvraag op zichzelf staat en ook op die manier wordt beoordeeld, aldus de CSG.
oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat de CSG zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de aanvraag niet zo spoedig mogelijk is ingediend als redelijkerwijs van [appellante] kon worden verlangd. Dat de CSG in eerdere gevallen een aanvraag van [appellante] in behandeling heeft genomen, ondanks dat de betreffende aanvraag niet binnen de termijn van tien jaar na het geweldsmisdrijf was ingediend, betekent volgens de rechtbank niet dat de CSG in strijd met het verbod van willekeur heeft gehandeld door de aanvraag van 20 juni 2019 niet inhoudelijk te behandelen.
hoger beroep
7. [appellante] is het niet eens met het oordeel van de rechtbank. Zij betoogt dat de CSG bij een beroep op een psychische blokkade nauwelijks onderzoek doet naar de vraag in hoeverre dat beroep gerechtvaardigd is. Indien de aanvrager stelt dat er een psychische blokkade is geweest, accepteert het fonds dit en wordt de aanvraag in behandeling genomen, zonder dat hiervoor een uitgebreide rapportage van een deskundigen nodig is. Zo een persoon stelt en uitleg geeft dat er psychische blokkades waren, accepteert het fonds dit, en wordt een aanvraag in behandeling genomen. De blokkade voor het doen van de aanvraag van 20 juni 2019 is in het jaar 2018 opgeheven. De aanvraag is dus geenszins erg laat ingediend. Het zou redelijk zijn als de wettelijke termijn van tien jaar gaat lopen vanaf het moment dat de blokkade is opgeheven. De CSG is niet eenduidig over hoe zij met deze termijn omgaat. In meerdere zaken heeft de CSG een aanvraag ondanks een termijnoverschrijding in behandeling genomen nadat de persoon in kwestie zich op het standpunt had gesteld dat er een psychische blokkade was. De CSG heeft in die zaken niet om bewijsstukken hiervan gevraagd. De CSG heeft een eerdere aanvraag van [appellante] in behandeling is genomen ondanks een termijnoverschrijding. Het gaat hierbij, anders dan de CSG heeft gesteld, niet om een fout. De CSG gelooft de ene keer iemand wel op zijn woord dat er een psychische blokkade is en de andere keer niet. Dit is willekeur. De CSG behoort de aanvraag van 20 juni 2019 alsnog in behandeling te nemen, aldus [appellante].
7.1. [appellante] heeft de aanvraag van 20 juni 2019 na afloop van de in artikel 7 van de Wsg gestelde termijn ingediend. Omdat zij al eerder een aanvraag voor een ander geweldsmisdrijf had ingediend, wordt de aanvraag volgens de Beleidsbundel slechts in behandeling genomen, indien wordt onderbouwd dat zij door lichamelijke of psychische klachten niet in staat was de aanvraag van 20 juni 2019 eerder in te dienen.
7.2. [appellante] heeft in beroep gesteld dat zij vanwege een psychische blokkade niet in staat was over het voorval uit het jaar 2001 te praten en hulp van een derde in te schakelen. Indien die stelling juist is, neemt dat niet weg dat, naar [appellante] in hoger beroep stelt, de blokkade in het jaar 2018 is opgeheven. Daarvan uitgaande, bestaat, mede gelet op een aantal eerder ingediende aanvragen, geen grond voor het oordeel dat de aanvraag van 20 juni 2019 zo spoedig mogelijk is ingediend als redelijkerwijs kon worden verlangd, als bedoeld in artikel 7 van de Wsg. Die bepaling laat geen ruimte voor het oordeel dat de wettelijke termijn van tien jaar gaat lopen vanaf het moment dat de blokkade is opgeheven. Dit betekent dat de CSG de aanvraag alleen al hierom terecht niet in behandeling heeft genomen.
Indien de CSG in een aantal andere gevallen niet heeft gevraagd om een onderbouwing van de gestelde blokkade, wil dat overigens nog niet zeggen dat [appellante] aannemelijk heeft gemaakt dat de CSG, in strijd met de Beleidsbundel, in de uitvoeringspraktijk de vaste gedragslijn hanteert dat deze onderbouwing niet is vereist. Indien de CSG in de andere gevallen een fout heeft gemaakt, is de CSG verder niet gehouden om die fout te herhalen. Aan de andere gevallen komt daarom niet de betekenis toe die [appellante] daaraan wenst toe te kennen.
Het betoog slaagt niet.
slotsom
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
proceskosten
9. De CSG hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Hazen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2022
452