ECLI:NL:RVS:2022:222

Raad van State

Datum uitspraak
26 januari 2022
Publicatiedatum
26 januari 2022
Zaaknummer
202106164/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 20 mei 2020 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch. De rechtbank heeft op 17 september 2021 het beroep gegrond verklaard, het besluit van de staatssecretaris vernietigd en de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten. De staatssecretaris heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

In de uitspraak van 26 januari 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat de staatssecretaris onvoldoende inzicht heeft gegeven in de wijze waarop het onderzoek naar de geloofwaardigheid van de afvalligheid wordt verricht. Dit gebrek aan inzicht maakt het voor de bestuursrechter onmogelijk om de zorgvuldigheid van de besluitvorming te toetsen. De Afdeling heeft geoordeeld dat de eerste grief van de vreemdeling slaagt en heeft het hoger beroep gegrond verklaard.

De uitspraak van de rechtbank is in zijn geheel vernietigd, en het besluit van 20 mei 2020 is eveneens vernietigd. De staatssecretaris is verplicht om opnieuw op de aanvraag van de vreemdeling te beslissen, rekening houdend met de feiten en omstandigheden die op dat moment gelden. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die zijn vastgesteld op € 2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

202106164/1/V2.
Datum uitspraak: 26 januari 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling], mede voor haar minderjarige kind,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-­Hertogenbosch, van 17 september 2021 in zaak nr. NL20.11995 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 20 mei 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 17 september 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand blijven en de staatssecretaris veroordeeld in de vergoeding van de proceskosten.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.J. Eizenga, advocaat te Amerongen, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       In de uitspraak van 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:94, heeft de Afdeling overwogen dat de staatssecretaris onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt op welke manier hij in algemene zin het onderzoek naar de geloofwaardigheid van de afvalligheid verricht en hoe de beoordeling daarvan plaatsvindt. Hierdoor is het voor de bestuursrechter niet mogelijk om daadwerkelijk en effectief te toetsen hoe de staatssecretaris in concrete gevallen het onderzoek en de beoordeling verricht en of concrete besluiten over de geloofwaardigheid van de afvalligheid zorgvuldig worden voorbereid en deugdelijk worden gemotiveerd. Uit deze uitspraak volgt dat de eerste grief slaagt.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt in haar geheel vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 20 mei 2020 wordt vernietigd. Omdat de staatssecretaris opnieuw op de aanvraag moet beslissen en daarbij rekening moet houden met de feiten en omstandigheden zoals die op dat moment zijn, is het niet nodig wat de vreemdeling verder in hoger beroep en beroep heeft aangevoerd te bespreken. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's­-Hertogenbosch, van 17 september 2021 in zaak nr. NL20.11995;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      vernietigt het besluit van 20 mei 2020, V-[…];
V.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Tibold
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2022
853