ECLI:NL:RVS:2022:2219
Raad van State
- Hoger beroep
- E. Steendijk
- D.A. Verburg
- B. Meijer
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdeling tegen niet in behandeling nemen aanvraag verblijfsvergunning asiel
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 27 oktober 2021 zijn beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag op 21 juli 2021 niet in behandeling genomen. De vreemdeling, die de Afghaanse nationaliteit heeft, betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij bij overdracht aan Bulgarije op grond van de Dublinverordening geen reëel risico loopt op indirect refoulement. Hij wijst op het verschil in beschermingsbeleid voor Afghaanse vreemdelingen en stelt dat de Bulgaarse autoriteiten zich schuldig maken aan pushbacks naar Turkije.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de argumenten van de vreemdeling beoordeeld. Ten eerste heeft de vreemdeling geen concrete aanknopingspunten aangedragen waaruit blijkt dat de Bulgaarse rechter hem niet zal beschermen tegen onmenselijke behandeling in Afghanistan. De rechtbank heeft terecht overwogen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door het verschil in beschermingsbeleid een reëel risico loopt op indirect refoulement bij overdracht aan Bulgarije. Ten tweede heeft de vreemdeling een nieuw argument ingebracht over pushbacks, maar dit was niet eerder in beroep naar voren gebracht en is daarom niet ontvankelijk.
Uiteindelijk heeft de Raad van State het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 3 augustus 2022, met de bevestiging van de eerdere uitspraak van de rechtbank.