ECLI:NL:RVS:2022:2219

Raad van State

Datum uitspraak
3 augustus 2022
Publicatiedatum
3 augustus 2022
Zaaknummer
202106928/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling tegen niet in behandeling nemen aanvraag verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 27 oktober 2021 zijn beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag op 21 juli 2021 niet in behandeling genomen. De vreemdeling, die de Afghaanse nationaliteit heeft, betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij bij overdracht aan Bulgarije op grond van de Dublinverordening geen reëel risico loopt op indirect refoulement. Hij wijst op het verschil in beschermingsbeleid voor Afghaanse vreemdelingen en stelt dat de Bulgaarse autoriteiten zich schuldig maken aan pushbacks naar Turkije.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de argumenten van de vreemdeling beoordeeld. Ten eerste heeft de vreemdeling geen concrete aanknopingspunten aangedragen waaruit blijkt dat de Bulgaarse rechter hem niet zal beschermen tegen onmenselijke behandeling in Afghanistan. De rechtbank heeft terecht overwogen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door het verschil in beschermingsbeleid een reëel risico loopt op indirect refoulement bij overdracht aan Bulgarije. Ten tweede heeft de vreemdeling een nieuw argument ingebracht over pushbacks, maar dit was niet eerder in beroep naar voren gebracht en is daarom niet ontvankelijk.

Uiteindelijk heeft de Raad van State het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 3 augustus 2022, met de bevestiging van de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

202106928/1/V3.
Datum uitspraak: 3 augustus 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 27 oktober 2021 in zaak nr. NL21.11882 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 21 juli 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 27 oktober 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. V.M. Oliana, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdeling heeft de Afghaanse nationaliteit. Hij betoogt in zijn enige grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij bij overdracht aan Bulgarije op grond van de Dublinverordening geen reëel risico loopt op zogeheten indirect refoulement.
1.1.    De vreemdeling wijst ten eerste op het verschil in beschermingsbeleid dat geldt voor Afghaanse vreemdelingen. De Afdeling heeft in haar uitspraken van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1862 en ECLI:NL:RVS:2022:1864, uiteengezet wanneer een evident en fundamenteel verschil in beschermingsbeleid maakt dat een vreemdeling niet mag worden overgedragen aan de verantwoordelijke lidstaat. De vreemdeling heeft geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht waaruit blijkt dat de Bulgaarse rechter hem niet zal beschermen tegen een onmenselijke behandeling in Afghanistan. Daarom heeft de rechtbank terecht overwogen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door het verschil in beschermingsbeleid een reëel risico loopt op indirect refoulement bij overdracht aan Bulgarije.
1.2.    De vreemdeling betoogt ten tweede dat hij bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico op indirect refoulement loopt, omdat de Bulgaarse autoriteiten zich schuldig maken aan pushbacks naar Turkije. Dit betoog heeft hij niet in beroep bij de rechtbank naar voren gebracht. Dat dit voor het eerst in hoger beroep gebeurt, verdraagt zich niet met artikel 85 van de Vw 2000.
1.3.    De grief faalt.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. D.A. Verburg en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier.
w.g. Steendijk
voorzitter
w.g. Annen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2022
765-962