202202479/1/V3.
Datum uitspraak: 3 augustus 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling], mede voor haar minderjarige kinderen,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 april 2022 in zaken nrs. NL22.5107, NL22.5109, NL22.5807, NL22.5108 en NL22.5110 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluiten van 25 maart 2022 heeft de staatssecretaris de vreemdeling en drie van haar minderjarige kinderen in bewaring gesteld. Bij besluit van 29 maart 2022 heeft de staatssecretaris het vierde minderjarige kind van de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 15 april 2022 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdeling ingestelde beroepen ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F. Boone, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1. De staatssecretaris heeft eerst alleen de vreemdeling en drie van haar kinderen in bewaring gesteld, omdat haar vierde kind op dat moment niet thuis was. Vier dagen later heeft haar zoon zich bij de politie gemeld en is hij bij zijn moeder, zijn zussen en zijn broertje in de gesloten gezinsvoorziening geplaatst. De gronden waar de maatregelen op rusten worden in hoger beroep niet betwist. De maatregelen zijn op 6 april 2022 opgeheven.
2. In grief 1 klaagt de vreemdeling onder meer dat de rechtbank haar ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld om op de stukken die de staatssecretaris in het beroep van haar vierde kind heeft overgelegd te reageren.
2.1. De rechtbank heeft de stukken die de staatssecretaris op 11 april 2022 in het beroep van de zoon van de vreemdeling heeft overgelegd bij haar oordeel betrokken. Tussen deze stukken zat onder meer het proces-verbaal van 4 april 2022 over de inbewaringstelling van haar zoon, aan wie pas enkele dagen na de inbewaringstelling van de moeder een maatregel is opgelegd. Op dezelfde dag heeft de rechtbank het rechterlijk onderzoek gesloten. De vreemdeling klaagt terecht dat zij hierdoor geen kans heeft gehad om op deze stukken te reageren. Dit is een schending van het verdedigingsbeginsel en in het bijzonder van het beginsel van hoor- en wederhoor (zie de uitspraak van de Afdeling van 5 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1444). Dit deel van de grief slaagt. 3. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd te bespreken. De Afdeling wijst de zaken naar de rechtbank terug om door haar te worden behandeld, waarbij zij het oordeel van de Afdeling in deze uitspraak in acht neemt (artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb). De rechtbank moet de vreemdeling daarbij alsnog in de gelegenheid stellen om op de overgelegde stukken te reageren en de maatregel die aan haar zoon is opgelegd opnieuw beoordelen. Deze beoordeling kan ook gevolgen hebben voor de rechtmatigheid van de bewaring van de vreemdeling en haar andere kinderen (zie de uitspraak van de Afdeling van 22 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2101, onder 3.1). Daarom moet de rechtbank alle beroepen opnieuw beoordelen. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, van 15 april 2022 in zaken nrs. NL22.5107, NL22.5109, NL22.5807, NL22.5108 en NL22.5110;
III. wijst de zaken naar de rechtbank terug;
IV. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 759,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Meurs-Heuvel
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2022
47-982