ECLI:NL:RVS:2022:2202

Raad van State

Datum uitspraak
1 augustus 2022
Publicatiedatum
1 augustus 2022
Zaaknummer
202106044/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd afgewezen bij besluit van 12 juli 2021. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.S. Visser, heeft tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 10 september 2021, waarin het beroep ongegrond werd verklaard, hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de grieven van de vreemdeling beoordeeld. In de eerste grief klaagt de vreemdeling dat zijn gemachtigde tijdens de zitting bij de rechtbank problemen had met het verstaan van de staatssecretaris via de videoverbinding. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de vreemdeling en zijn gemachtigde inhoudelijk hebben gereageerd op de opmerkingen van de staatssecretaris, waardoor de rechtbank niet hoefde te concluderen dat de vreemdeling niet in staat was om aan de zitting deel te nemen. De grief faalt om deze reden.

De tweede en derde grief van de vreemdeling zijn eveneens afgewezen, omdat deze geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moeten worden. De Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 1 augustus 2022.

Uitspraak

202106044/1/V2.
Datum uitspraak: 1 augustus 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 10 september 2021 in zaak nr. NL21.11235 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 12 juli 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 10 september 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.S. Visser, advocaat te Stadskanaal, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       In de eerste grief klaagt de vreemdeling dat zijn gemachtigde ter zitting bij de rechtbank twee keer heeft gezegd dat hij de staatssecretaris via de videoverbinding niet goed kon verstaan, maar de rechtbank daar toen niet op heeft gereageerd. Uit de zittingsaantekeningen blijkt niet dat de vreemdeling en/of zijn gemachtigde aan deze opmerkingen ook gevolgen hebben verbonden, bijvoorbeeld door de rechtbank te verzoeken de behandeling te schorsen om de gestelde geluidsproblemen op te lossen. Wel blijkt uit deze zittingsaantekeningen dat de vreemdeling en zijn gemachtigde inhoudelijk hebben gereageerd op de opmerkingen van de staatssecretaris. De rechtbank had daarom uit de opmerkingen van de gemachtigde dat hij de wederpartij slecht kon verstaan niet hoeven afleiden dat de vreemdeling en zijn gemachtigde onvoldoende in staat waren aan de zitting deel te nemen. De rechtbank had dan ook op die opmerkingen niet hoeven reageren. Om die reden faalt de grief.
2.       Wat de vreemdeling in de tweede en derde grief heeft aangevoerd, leidt evenmin tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het betoog geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. A. Kuijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Renting, griffier.
w.g. Wissels
voorzitter
w.g. Renting
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2022
894