ECLI:NL:RVS:2022:2202
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd afgewezen bij besluit van 12 juli 2021. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.S. Visser, heeft tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 10 september 2021, waarin het beroep ongegrond werd verklaard, hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de grieven van de vreemdeling beoordeeld. In de eerste grief klaagt de vreemdeling dat zijn gemachtigde tijdens de zitting bij de rechtbank problemen had met het verstaan van de staatssecretaris via de videoverbinding. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de vreemdeling en zijn gemachtigde inhoudelijk hebben gereageerd op de opmerkingen van de staatssecretaris, waardoor de rechtbank niet hoefde te concluderen dat de vreemdeling niet in staat was om aan de zitting deel te nemen. De grief faalt om deze reden.
De tweede en derde grief van de vreemdeling zijn eveneens afgewezen, omdat deze geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moeten worden. De Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 1 augustus 2022.