ECLI:NL:RVS:2022:2188

Raad van State

Datum uitspraak
28 juli 2022
Publicatiedatum
28 juli 2022
Zaaknummer
202202681/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet-betaling griffierecht

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van vier vreemdelingen tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 5 april 2022. De vreemdelingen hadden een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 19 november 2020 was afgewezen. De staatssecretaris verklaarde de bezwaren van de vreemdelingen tegen deze afwijzing op 17 juni 2021 ongegrond. De rechtbank heeft de beroepen van de vreemdelingen op 5 april 2022 eveneens ongegrond verklaard. Hierop hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. D.P.J. Cain, hoger beroep ingesteld.

De griffier heeft de vreemdelingen in een brief geïnformeerd over de verplichting tot betaling van griffierecht voor het hoger beroep, met een deadline van 18 mei 2022. Aangezien de vreemdelingen het griffierecht niet tijdig hebben betaald, heeft de griffier hen op 10 juni 2022 opnieuw geïnformeerd dat het griffierecht binnen twee weken na verzending van de brief op de rekening van de Raad van State moest zijn bijgeschreven of contant moest worden betaald. De vreemdelingen hebben geen redenen aangevoerd om het hoger beroep toch in behandeling te nemen, ondanks het niet tijdig betalen van het griffierecht.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep uiteindelijk niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de zaak niet verder in behandeling wordt genomen. De staatssecretaris is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden, aangezien het hoger beroep niet ontvankelijk is verklaard.

Uitspraak

202202681/1/V2.
Datum uitspraak: 28 juli 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1], [vreemdeling 2], [vreemdeling 3] en [vreemdeling 4].,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 5 april 2022 in zaken nrs. NL21.11539 en NL21.11540  in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluiten van 19 november 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdelingen een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluiten van 17 juni 2021 heeft de staatssecretaris de daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 april 2022 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. D.P.J. Cain, advocaat te Roermond, hoger beroep ingesteld.
De vreemdelingen zijn in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten.
Overwegingen
1.       De griffier heeft de vreemdelingen er bij brief op gewezen dat zij voor het hoger beroep griffierecht moeten betalen. Hun is daarbij verzocht het griffierecht uiterlijk op 18 mei 2022 te voldoen. Omdat de vreemdelingen dit niet hebben gedaan, heeft de griffier hun bij aangetekende brief van 10 juni 2022 laten weten dat het griffierecht binnen twee weken na de dag van verzending van de brief op de rekening van de Raad van State moet zijn bijgeschreven of contant moet zijn betaald. In die brief staat ook dat als het griffierecht niet op die datum is ontvangen, het hoger beroep alleen al daarom niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald. De vreemdelingen hebben geen redenen aangevoerd waarom het hoger beroep toch in behandeling moet worden genomen.
2.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.?
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.
w.g. Steendijk
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Prins
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2022
363-979