202100833/2/R3.
Datum uitspraak: 26 januari 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) in het geding tussen:
[verzoeker] en anderen, wonend te Denekamp, gemeente Dinkelland,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Dinkelland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 15 december 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied, Brandlichterweg 66D Denekamp" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen beroep ingesteld.
[verzoeker] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 januari 2022, waar [verzoeker] en anderen, vertegenwoordigd door ing. M.H. Middelkamp, bijgestaan door [gemachtigden], en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.Y. Rutjes, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Werktuig en Bouwdienst Denekamp B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Inleiding
2. De raad heeft bij besluit van 15 december 2020 het bestemmingsplan "Buitengebied, Brandlichterweg 66D Denekamp" vastgesteld. Met dit plan wordt mogelijk gemaakt dat op het terrein Brandlichterweg 66d de bestaande bedrijfsactiviteiten worden uitgebreid met de inzameling van bedrijfs- en (grof) huishoudelijke afvalstoffen tot en met milieucategorie 3.1, met dien verstande dat de capaciteit hiervoor minder dan 50 ton per dag bedraagt.
[verzoeker] en anderen wonen in de omgeving van het plangebied. Zij hebben tegen het besluit van 15 december 2020 beroep ingesteld. Zij kunnen zich niet verenigen met het plan, onder meer omdat de uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten op deze locatie volgens hen leidt tot onaanvaardbare aantasting van hun woon- en leefklimaat.
3. Na afloop van de beroepstermijn is het bestemmingsplan in werking getreden. Werktuig en Bouwdienst Denekamp B.V. heeft voor de afvalinzameling een omgevingsvergunning gevraagd als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Het college van burgemeester en wethouders van Dinkelland heeft deze aanvraag om een omgevingsvergunning met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb voorbereid en in november 2021 een ontwerpomgevingsvergunning ter inzage gelegd. Hierop hebben [verzoeker] en anderen de voorzieningenrechter verzocht het besluit van de raad van 15 december 2020 te schorsen totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan op het door hen ingestelde beroep.
Beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening
4. De voorzieningenrechter stelt vast dat met het plan het gebruik van de gronden voor afvalinzameling planologisch is toegestaan en dat een omgevingsvergunning voor deze gebruiksmogelijkheid in voorbereiding is. Gelet hierop kan mogelijk op korte termijn met de afvalinzameling worden gestart.
De voorzieningenrechter overweegt evenwel dat als de nieuwe gebruiksmogelijkheid voor afvalinzameling wordt benut en het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in de bodemprocedure niet in stand blijft, dit gebruik zonder meer kan worden gestaakt zonder dat er feitelijk onomkeerbare gevolgen voor [verzoeker] en anderen zijn ontstaan. Daarnaast is niet gebleken dat de afvalinzameling zo belastend is voor [verzoeker] en anderen dat daarmee het treffen van een voorziening hangende de bodemprocedure gerechtvaardigd is. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat de afvalinzameling al plaatsvindt en ter zitting door Werktuig en Bouwdienst Denekamp B.V. is bevestigd dat afvalinzameling in de nachtelijke uren niet mogelijk is. Voor zover [verzoeker] en anderen overlast ondervinden van landbouwvoertuigen, overweegt de voorzieningenrechter dat dit geen gevolg is van de nieuwe gebruiksmogelijkheid.
5. De conclusie is dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, vereist dat in afwachting van de bodemprocedure een voorlopige voorziening wordt getroffen. Het verzoek van [verzoeker] en anderen wordt daarom afgewezen.
Ter zitting hebben [verzoeker] en anderen aangegeven nog met een nadere onderbouwing van hun beroepsgronden te komen. De in het beroepschrift aangevoerde gronden komen aan de orde in de bodemprocedure.
6. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Buskermolen, griffier.
De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2022
896