ECLI:NL:RVS:2022:215
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen besluit staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over dwangsom voor vreemdelingen
Op 25 januari 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit hoger beroep was gericht tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 1 juli 2021, waarin de rechtbank de beroepen van twee vreemdelingen gegrond verklaarde. De rechtbank had vastgesteld dat de staatssecretaris voor de vreemdelingen gezamenlijk een dwangsom van € 665,00 verschuldigd was, maar oordeelde dat deze dwangsom voor elke vreemdeling afzonderlijk moest worden vastgesteld, wat resulteerde in een totaalbedrag van € 1.330,00.
De staatssecretaris heeft tegen deze uitspraken hoger beroep ingesteld, maar de Raad van State oordeelde dat het hoger beroep niet tot vernietiging van de uitspraken van de rechtbank leidt. De Raad van State concludeerde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. Hierdoor werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werden de uitspraken van de rechtbank bevestigd.
Daarnaast werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die de vreemdelingen in verband met het hoger beroep hebben gemaakt, tot een bedrag van € 759,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd gedaan door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.K. de Keizer, griffier, en werd openbaar uitgesproken op 25 januari 2022.