ECLI:NL:RVS:2022:2123
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 15 maart 2022. De rechtbank had in die uitspraak geoordeeld dat de staatssecretaris een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, ten onrechte had afgewezen. De staatssecretaris had eerder op 12 oktober 2020 deze aanvraag afgewezen en het bezwaar van de vreemdeling ongegrond verklaard op 4 juni 2021. De rechtbank oordeelde dat er een motiveringsgebrek was en dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen met inachtneming van de uitspraak.
In het hoger beroep heeft de staatssecretaris geen nieuwe vragen opgeworpen die relevant zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 759,00 werden vastgesteld, en er werd een griffierecht van € 548,00 opgelegd aan de staatssecretaris.
De uitspraak werd gedaan door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, en de griffier was mr. M.T. Annen. De uitspraak vond plaats op 26 juli 2022.