ECLI:NL:RVS:2022:2117

Raad van State

Datum uitspraak
25 juli 2022
Publicatiedatum
25 juli 2022
Zaaknummer
202203821/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake afgifte document rechtmatig verblijf gemeenschapsonderdaan

In deze zaak heeft de Raad van State op 25 juli 2022 uitspraak gedaan over het hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor de afgifte van een document dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zou bevestigen. Deze aanvraag werd op 14 april 2020 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 13 november 2020 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank op 27 mei 2022 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard.

De vreemdeling heeft hierop hoger beroep ingesteld, maar dit hogerberoepschrift is pas na de wettelijke termijn van 24 juni 2022 bij de Raad van State ingediend. De Raad van State oordeelde dat de termijn voor het indienen van hoger beroep begint te lopen op de dag na verzending van de rechtbankuitspraak, en niet op de dag na ontvangst. Hierdoor was het hoger beroep niet-ontvankelijk. De Raad van State heeft beslist dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. M. van Wezep, griffier.

Uitspraak

202203821/1/V2.
Datum uitspraak: 25 juli 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 27 mei 2022 in zaak nr. 20/9159 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 14 april 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000, waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
Bij besluit van 13 november 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 mei 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S. Süzen, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de vreemdeling zich nader uitgelaten.
Overwegingen
1.       De termijn voor het instellen van hoger beroep eindigde op 24 juni 2022. Het hogerberoepschrift is daarna bij de Raad van State binnengekomen. De vreemdeling heeft het hogerberoepschrift daarom niet op tijd ingediend. Wat de vreemdeling heeft aangevoerd, is geen reden om het hoger beroep alsnog in behandeling te nemen. Anders dan de vreemdeling stelt, begint de termijn voor het instellen van hoger beroep niet de dag na ontvangst van de rechtbankuitspraak te lopen, maar de dag na verzending van de rechtbankuitspraak.
2.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. van Wezep, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Wezep
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2022
844