ECLI:NL:RVS:2022:2114

Raad van State

Datum uitspraak
25 juli 2022
Publicatiedatum
25 juli 2022
Zaaknummer
202104613/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verblijfsdocument voor vreemdeling en niet-ontvankelijkheid hoger beroep

In deze zaak heeft de Raad van State op 25 juli 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een verblijfsdocument. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 5 november 2020 de aanvraag van de vreemdeling om afgifte van een document, dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan aantoont, afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar de staatssecretaris verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, heeft op 24 juni 2021 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard. Hierop heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.M. Walther, hoger beroep ingesteld.

De Raad van State overwoog dat de staatssecretaris op 14 maart 2022 een nieuwe aanvraag van de vreemdeling om afgifte van het verblijfsdocument had ingewilligd. De vreemdeling betoogde echter dat dit besluit het belang bij het hoger beroep niet aantast, omdat de uitkomst van het hoger beroep invloed heeft op de ingangsdatum van zijn verblijfsrecht. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de vreemdeling geen belang meer had bij het hoger beroep, aangezien rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan van rechtswege ontstaat en niet afhankelijk is van een besluit van de staatssecretaris. De uitkomst van het hoger beroep had dus geen invloed op de ingangsdatum van het verblijfsrecht.

Daarom verklaarde de Raad van State het hoger beroep niet-ontvankelijk en veroordeelde de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 759,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd gedaan door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.

Uitspraak

202104613/1/V3.
Datum uitspraak: 25 juli 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 24 juni 2021 in zaak nr. 21/1100 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 5 november 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000, waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
Bij besluit van 31 januari 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 juni 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.M. Walther, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris en de vreemdeling hebben nadere stukken ingediend.
Overwegingen
1.       Deze zaak gaat over de weigering om de vreemdeling een verblijfsdocument te verstrekken, waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt. Bij besluit van 14 maart 2022 heeft de staatssecretaris een nieuwe aanvraag om afgifte van dit document ingewilligd. De vreemdeling betoogt dat dit besluit het belang bij het hoger beroep in deze zaak niet aantast, omdat de uitkomst van het hoger beroep invloed heeft op de ingangsdatum van zijn verblijfsrecht.
2.       De Afdeling is van oordeel dat de vreemdeling geen belang meer heeft bij het hoger beroep. Rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan ontstaat immers van rechtswege en is niet afhankelijk van een besluit van de staatssecretaris, aangezien die niet bevoegd is om de ingangsdatum hiervan vast te stellen (uitspraak van de Afdeling van 28 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1145, onder 8). De uitkomst van het hoger beroep heeft dus geen invloed op de ingangsdatum van zijn verblijfsrecht.
3.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II.       veroordeelt staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 759,00 geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
w.g. Steendijk
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Meurs-Heuvel
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2022
47-982