ECLI:NL:RVS:2022:2114
Raad van State
- Hoger beroep
- E. Steendijk
- Rechtspraak.nl
Weigering verblijfsdocument voor vreemdeling en niet-ontvankelijkheid hoger beroep
In deze zaak heeft de Raad van State op 25 juli 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een verblijfsdocument. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 5 november 2020 de aanvraag van de vreemdeling om afgifte van een document, dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan aantoont, afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar de staatssecretaris verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, heeft op 24 juni 2021 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard. Hierop heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.M. Walther, hoger beroep ingesteld.
De Raad van State overwoog dat de staatssecretaris op 14 maart 2022 een nieuwe aanvraag van de vreemdeling om afgifte van het verblijfsdocument had ingewilligd. De vreemdeling betoogde echter dat dit besluit het belang bij het hoger beroep niet aantast, omdat de uitkomst van het hoger beroep invloed heeft op de ingangsdatum van zijn verblijfsrecht. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de vreemdeling geen belang meer had bij het hoger beroep, aangezien rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan van rechtswege ontstaat en niet afhankelijk is van een besluit van de staatssecretaris. De uitkomst van het hoger beroep had dus geen invloed op de ingangsdatum van het verblijfsrecht.
Daarom verklaarde de Raad van State het hoger beroep niet-ontvankelijk en veroordeelde de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 759,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd gedaan door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.