ECLI:NL:RVS:2022:2108

Raad van State

Datum uitspraak
22 juli 2022
Publicatiedatum
22 juli 2022
Zaaknummer
202201451/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen inreisverbod en vertrekbevel van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij de vreemdeling werd opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten en een inreisverbod tegen haar werd uitgevaardigd. Dit besluit dateert van 6 februari 2022. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, verklaarde op 23 februari 2022 het beroep van de vreemdeling ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.G. Wattilete, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de grieven van de vreemdeling niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De vreemdeling betoogde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de staatssecretaris terecht een inreisverbod had uitgevaardigd, vooral in het licht van de oorlogssituatie in Oekraïne, die begon na het uitvaardigen van het inreisverbod. De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris geen rekening kon houden met de situatie in Oekraïne, omdat deze zich pas na het besluit voordeed. De rechtbank had het onderzoek al gesloten voordat de invasie begon, waardoor deze omstandigheden niet in de hoger beroepsprocedure konden worden betrokken.

Uiteindelijk heeft de Raad van State het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gedaan op 22 juli 2022, en de beslissing werd vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier.

Uitspraak

202201451/1/V3.
Datum uitspraak: 22 juli 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 23 februari 2022 in zaak nr. NL22.2124 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 6 februari 2022 heeft de staatssecretaris de vreemdeling opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten en een inreisverbod tegen haar uitgevaardigd.
Bij uitspraak van 23 februari 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.G. Wattilete, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Wat de vreemdeling in grieven 1 en 2 heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       De vreemdeling betoogt in haar derde grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris terecht een inreisverbod tegen haar heeft uitgevaardigd. Ze licht toe dat ze na ontvangst van het terugkeerbesluit is teruggekeerd naar Oekraïne, waar sinds 24 februari 2022 sprake is van een oorlogssituatie door de Russische invasie. De vreemdeling betoogt dat zij Oekraïne wil verlaten en de Europese Unie wil inreizen, maar dat het inreisverbod daaraan in de weg staat.
2.1.    Dit betoog leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Russische invasie in Oekraïne is begonnen nadat de staatssecretaris het inreisverbod tegen de vreemdeling had uitgevaardigd. Hij kon hiermee dus geen rekening houden in zijn besluit. De rechtbank kon dit ook niet bij haar oordeel betrekken, omdat zij het onderzoek ter zitting al voor de Russische invasie heeft gesloten en uitspraak heeft gedaan. De wettelijke bepalingen over het grievenstelsel (Afdeling 4 van hoofdstuk 7 van de Vw 2000) brengen met zich dat de oorlogssituatie in Oekraïne niet eerst in hoger beroep bij de procedure kan worden betrokken. De vreemdeling kan dit wel aanvoeren als gewijzigde omstandigheid bij een verzoek om opheffing van het inreisverbod (artikel 66b, eerste lid, van de Vw 2000).
2.2.    De grief slaagt niet.
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Annen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2022
765-962