ECLI:NL:RVS:2022:2108
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen inreisverbod en vertrekbevel van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij de vreemdeling werd opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten en een inreisverbod tegen haar werd uitgevaardigd. Dit besluit dateert van 6 februari 2022. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, verklaarde op 23 februari 2022 het beroep van de vreemdeling ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.G. Wattilete, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de grieven van de vreemdeling niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De vreemdeling betoogde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de staatssecretaris terecht een inreisverbod had uitgevaardigd, vooral in het licht van de oorlogssituatie in Oekraïne, die begon na het uitvaardigen van het inreisverbod. De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris geen rekening kon houden met de situatie in Oekraïne, omdat deze zich pas na het besluit voordeed. De rechtbank had het onderzoek al gesloten voordat de invasie begon, waardoor deze omstandigheden niet in de hoger beroepsprocedure konden worden betrokken.
Uiteindelijk heeft de Raad van State het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gedaan op 22 juli 2022, en de beslissing werd vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier.