ECLI:NL:RVS:2022:2098

Raad van State

Datum uitspraak
21 juli 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
202203289/1/V3 en 202203289/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag vreemdeling om document rechtmatig verblijf en verzoek voorlopige voorziening

Op 21 juli 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een vreemdeling die een aanvraag had ingediend voor een document dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zou bevestigen. De aanvraag was eerder op 19 december 2019 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, met de opdracht om de Europese Unie binnen 28 dagen te verlaten. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit werd op 18 augustus 2020 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank Den Haag op 3 mei 2022 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. V. Senczuk, hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat voor het instellen van een onderzoek naar de oprechtheid van een huwelijk, feitelijke omstandigheden die als indicatoren van een schijnhuwelijk kunnen worden aangemerkt, voldoende zijn. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de vreemdeling niet in staat was het vermoeden van een schijnhuwelijk te ontkrachten, wat leidde tot de conclusie dat hij terug moest keren naar Marokko.

Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en de staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 21 juli 2022.

Uitspraak

202203289/1/V3 en 202203289/2/V3.
Datum uitspraak: 21 juli 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 3 mei 2022 in zaak nr. 20/6963 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 19 december 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000, waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen, en hem opgedragen de Europese Unie binnen 28 dagen te verlaten.
Bij besluit van 18 augustus 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 mei 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. V. Senczuk, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       Voor het instellen van een onderzoek naar de oprechtheid van een huwelijk is het bestaan van feitelijke omstandigheden die als indicatoren van een schijnhuwelijk aangemerkt kunnen worden voldoende. In het onderzoek dat daarop volgt heeft de vreemdeling de gelegenheid gehad om het vermoeden van een schijnhuwelijk te ontkrachten. Onder 4.2 en 4.3 van de uitspraak is de rechtbank terecht en op goede gronden tot haar oordeel gekomen dat hij daar niet in is geslaagd. Uit het besluit volgt dat hij daarom moet terugkeren naar Marokko (zie de uitspraak van de Afdeling van 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1155, onder 10.1).
2.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kuijer, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
w.g. Kuijer
voorzieningenrechter
w.g. Van Meurs-Heuvel
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2022
47-982