ECLI:NL:RVS:2022:2049
Raad van State
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening en hoger beroep inzake machtiging tot voorlopig verblijf voor vreemdelingen
Op 20 juli 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening en een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had op 27 juni 2019 aanvragen van vreemdelingen om een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 4 november 2020, heeft de rechtbank Den Haag op 13 mei 2022 het beroep van de vreemdelingen gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen. De staatssecretaris heeft hiertegen hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moeten worden. De rechtbank had een motiveringsgebrek geconstateerd, dat eenvoudig te herstellen is. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en de staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdelingen, tot een bedrag van € 1518,00, voor rechtsbijstand verleend door een derde.
Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door de staatssecretaris en de mogelijkheid voor vreemdelingen om hun rechten te verdedigen in het bestuursrecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 20 juli 2022.