ECLI:NL:RVS:2022:2046

Raad van State

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
202007098/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning asiel en gevolgen van regimewijziging in Afghanistan

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 28 december 2020 het beroep tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk verklaarde. De staatssecretaris had op 8 juli 2020 besloten de verblijfsvergunning in te trekken. De vreemdeling, afkomstig uit Afghanistan, stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat zijn beroep te laat was ingediend en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 19 juli 2022 geoordeeld dat de rechtbank de nationale procedureregel buiten toepassing had moeten laten, gezien de omstandigheden die zijn ontstaan door de ingrijpende wijziging van het regime in Afghanistan in de zomer van 2021, toen de taliban aan de macht kwamen. De Afdeling heeft overwogen dat, ondanks het feit dat de vreemdeling in hoger beroep weinig had aangevoerd over de situatie in Afghanistan, de verslechtering van de situatie in het land van herkomst niet genegeerd kon worden. De staatssecretaris werd verzocht om nader onderzoek te doen naar de gevolgen van deze situatie voor de vreemdeling.

De Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het besluit van de staatssecretaris van 8 juli 2020 vernietigd. De staatssecretaris is verplicht om de proceskosten van de vreemdeling te vergoeden, die zijn vastgesteld op € 2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak benadrukt het belang van het in acht nemen van de actuele situatie in het land van herkomst bij beslissingen over asielaanvragen.

Uitspraak

202007098/1/V2.
Datum uitspraak: 19 juli 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 28 december 2020 in zaak nr. NL20.17777 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 8 juli 2020 heeft de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingetrokken.
Bij uitspraak van 28 december 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. B. Snoeij, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft een schriftelijke vraag aan de staatssecretaris gesteld. De
staatssecretaris heeft daarop gereageerd.
Overwegingen
1.       De vreemdeling komt uit Afghanistan. De rechtbank heeft het door de vreemdeling ingestelde beroep tegen het besluit van 8 juli 2020 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat is ingesteld en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
1.1.    Uit de uitspraak van de Afdeling van 22 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1664 (onder 6), volgt dat de bestuursrechter een nationale procedureregel buiten toepassing moet laten wanneer er omstandigheden zijn als bedoeld in paragraaf 45 van het arrest van het EHRM van 19 februari 1998, Bahaddar tegen Nederland, ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494, om schending van artikel 3 van het EVRM te voorkomen.
1.2.    Hoewel de Afdeling in beginsel geen volledig en ex-nunconderzoek verricht zoals dat bij de rechtbank plaatsvindt, valt niet uit te sluiten dat in hoger beroep bijvoorbeeld de algehele situatie in het land van herkomst ernstig verslechtert. Ook als een vreemdeling niets of weinig aanvoert over de algehele situatie in het land van herkomst, terwijl uit algemeen bekende informatie onmiskenbaar blijkt dat die situatie ernstig is verslechterd, dan zal ook de Afdeling die verslechtering bij haar oordeel betrekken. Daarbij stelt zij partijen in de gelegenheid om een standpunt in te nemen over die verslechtering (zie voormelde uitspraak van 22 juni 2022, onder 21.2-21.3).
2.       Wat hiervoor onder 1.1 en 1.2 is overwogen, betekent voor deze zaak het volgende. Uit algemene nieuwsberichten volgt dat in Afghanistan in de zomer van 2021 een ingrijpende wijziging van het regime heeft plaatsgevonden. De taliban zijn aan de macht gekomen in Afghanistan. In reactie op een schriftelijke vraag van de Afdeling, heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat hij het besluit van 8 juli 2020 niet intrekt.
2.1.    Gezien de ingrijpende wijziging van het regime in Afghanistan, is het vooralsnog onduidelijk welke gevolgen dat voor de vreemdeling kan hebben als hij naar dat land terugkeert. De staatssecretaris zal daarnaar nader onderzoek moeten doen. Gelet op deze omstandigheden zal de Afdeling het hoger beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de rechtbank vernietigen, het beroep gegrond verklaren en het besluit van 8 juli 2020 vernietigen, zodat de staatssecretaris een nieuw besluit kan nemen, waarbij hij de veranderde situatie in Afghanistan moet betrekken.
3.       De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 28 december 2020 in zaak nr. NL20.17777;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      vernietigt het besluit van 8 juli 2020, V-[…];
V.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Graat
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2022
309-968