202006703/1/V2.
Datum uitspraak: 15 juli 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 13 februari 2020 en haar einduitspraak van 9 december 2020, beide in zaak nr. NL20.1332 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 13 januari 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij tussenuitspraak van 13 februari 2020 heeft de rechtbank de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld om een aan dat besluit klevend gebrek te herstellen.
De staatssecretaris heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend. De vreemdeling heeft daarop haar zienswijze gegeven en de staatssecretaris heeft op die zienswijze gereageerd.
Bij uitspraak van 9 december 2020 heeft de rechtbank het door de vreemdeling tegen het besluit van 13 januari 2020 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand blijven.
Tegen de einduitspraak en de tussenuitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.A. Pieters, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft nadere stukken ingediend.
Overwegingen
1. De vreemdeling komt uit Nicaragua. De staatssecretaris heeft geloofwaardig geacht dat zij van 25 april 2018 tot 5 juni 2018 in León (Nicaragua) heeft deelgenomen aan protestmarsen tegen de Nicaraguaanse regering, dat zij heeft deelgenomen aan het faciliteren en opwerpen van barricades in Nicaragua in de periode van 10 juni 2018 tot 13 juli 2018, en dat zij politiek getinte berichten heeft gedeeld op Facebook. De rechtbank is in navolging van de staatssecretaris van oordeel dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij vanwege die geloofwaardig geachte activiteiten in de negatieve belangstelling staat van de Nicaraguaanse autoriteiten en daarom niet terug kan keren naar Nicaragua.
2. De vreemdeling klaagt in haar eerste grief terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd, omdat de staatssecretaris ten onrechte niet heeft onderzocht en beoordeeld of de vreemdeling een beschermenswaardige politieke overtuiging heeft, terwijl hij de onder 1 genoemde activiteiten van de vreemdeling geloofwaardig heeft geacht.
3. Het hoger beroep is alleen al daarom gegrond. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd te bespreken. De uitspraken van de rechtbank worden vernietigd, voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het besluit van 13 januari 2020 in stand heeft gelaten. Dit betekent dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag moet nemen en daarvoor moet onderzoeken en beoordelen of de vreemdeling een beschermenswaardige politieke overtuiging heeft. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de tussenuitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 13 februari 2020, en haar uitspraak van 9 december 2020, beide in zaak nr. NL20.1332, voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het besluit van 13 januari 2020 in stand heeft gelaten;
III. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 759,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. van Wezep, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Wezep
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2022
844