ECLI:NL:RVS:2022:2003

Raad van State

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
13 juli 2022
Zaaknummer
202102004/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Watertorengebied' in Egmond aan Zee en de gevolgen voor omwonenden

Op 13 juli 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over het bestemmingsplan 'Watertorengebied' in Egmond aan Zee, vastgesteld door de raad van de gemeente Bergen (NH) op 28 januari 2021. Dit bestemmingsplan voorziet in de herontwikkeling van het gebied, waarbij de huidige sporthal wordt gesloopt en vervangen door een nieuwe sporthal, en er rijwoningen en twee-onder-een-kapwoningen worden gerealiseerd. Omwonenden, aangeduid als [appellant] en anderen, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij vrezen voor een onevenredige aantasting van hun woon- en leefklimaat, met name door geluidshinder, uitzicht en een verslechtering van de parkeersituatie.

De Afdeling heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de appellanten niet ontvankelijk zijn in hun beroep tegen het eerdere besluit van 8 maart 2018, omdat zij geen beroep hebben ingesteld tegen dat besluit. De Afdeling heeft ook geoordeeld dat de raad de gebreken die in het eerdere besluit waren gesignaleerd, heeft hersteld in het nieuwe bestemmingsplan. De appellanten hebben betoogd dat de procedure voor het vaststellen van het bestemmingsplan niet zorgvuldig is verlopen, maar de Afdeling heeft geoordeeld dat de raad niet opnieuw een participatietraject hoefde te doorlopen, gezien de beperkte wijzigingen in het plan.

De Afdeling heeft verder geoordeeld dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan voldoet aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening. De appellanten hebben geen nieuwe gronden kunnen aanvoeren die niet eerder in de procedure aan de orde zijn geweest. De Afdeling heeft het beroep van de appellanten voor zover ontvankelijk geacht, gegrond verklaard, en het besluit van de raad vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. Dit betekent dat het bestemmingsplan van kracht blijft, ondanks de vernietiging van het besluit.

Uitspraak

202102004/1/R1.
Datum uitspraak: 13 juli 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te Egmond aan Zee, gemeente Bergen (NH),
appellanten,
en
de raad van de gemeente Bergen (NH),
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 januari 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Watertorengebied" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: STAB) heeft op verzoek van de Afdeling een deskundigenbericht uitgebracht.
[appellant] en anderen hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
[appellant] en anderen en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 april 2022, waar [appellant] en anderen, bij monde van [appellant], en de raad, vertegenwoordigd door drs. L. Kok-Brink, Z. Hussain en mr. A. van Dam, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Het bestemmingsplan biedt een actueel planologisch kader voor de herontwikkeling van de gronden behorende bij het "Watertorengebied" in Egmond aan Zee. De huidige sporthal wordt gesloopt en hiervoor in de plaats komt een nieuwe sporthal. Op de plek waar de huidige sporthal staat, worden rijwoningen gerealiseerd. Aan de noordkant van de nieuwe sporthal worden twee-onder-eenkapwoningen gerealiseerd. Het openbare gebied tussen en rondom de woningen en sporthal wordt ingericht als duinlandschap.
Voor de nieuwe sporthal en woningbouw is al eerder een bestemmingsplan vastgesteld bij besluit van 8 maart 2018. Dat besluit is vernietigd bij uitspraak van 11 september 2019 van de Afdeling, ECLI:NL:RVS:2019:3095. De Afdeling heeft het besluit van 8 maart 2018 vernietigd wegens strijd met artikel 2.8, derde lid, van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb), omdat verwezen is naar de passende beoordeling die ten grondslag ligt aan het Programma Aanpak Stikstof (hierna: PAS), en voorts wegens het ontbreken van een hoogteaanduiding op de digitale verbeelding en in verband met een onjuiste aanduiding van het aantal woningen op de verbeelding.
De raad heeft met het nu voorliggende bestemmingsplan beoogd de door de Afdeling gesignaleerde gebreken te herstellen. Ook zijn de plantoelichting en onderzoeken geactualiseerd.
[appellant] en anderen zijn allen omwonenden van het plangebied. Zij stellen dat geen sprake is van een zorgvuldige ruimtelijke inpassing. Ook vrezen zij een onevenredige aantasting van hun woon- en leefklimaat, met name wat betreft geluidhinder en uitzicht, en betekent het bestemmingsplan volgens hen een verslechtering van de parkeersituatie in de omgeving. Voorts achten zij de onderzoeken naar in het plangebied voorkomende diersoorten en naar de stikstofdepositie ondeugdelijk.
Ontvankelijkheid
2.       [appellant A], [appellant B] en [appellant C] hebben geen beroep ingesteld tegen het besluit van 8 maart 2018. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting, alsmede de rechtszekerheid van de andere partijen, kunnen zij alleen beroep instellen tegen het besluit van 28 januari 2021 als zij door dat besluit in een nadeliger positie zijn komen te verkeren of als sprake is van gewijzigde feiten of omstandigheden waardoor deze appellanten in redelijkheid niet kan worden verweten dat zij geen beroep hebben ingesteld tegen het besluit van 8 maart 2018. De verbeelding is gewijzigd en er is een passende beoordeling gemaakt om te voldoen aan de eerdere uitspraak van de Afdeling. Verder zijn alleen enkele onderzoeken geactualiseerd.
De Afdeling stelt vast dat voormelde appellanten niet in een nadeliger positie zijn komen te verkeren als gevolg van het besluit van 28 januari 2021 ten opzichte van de positie waarin zij zich bevonden na het besluit van 8 maart 2018. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting, dat ook ten grondslag ligt aan artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb,) alsmede de rechtszekerheid van de andere partijen en nu niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden, kan onder de hiervoor geschetste omstandigheden niet worden aanvaard dat door deze appellanten tegen het besluit van 28 januari 2021, dat is genomen naar aanleiding van de uitspraak van 11 september 2019 zonder opnieuw toepassing te geven aan afdeling 3.4 van de Awb, alsnog beroep wordt ingesteld. Het beroep van  [appellant A], [appellant B] en [appellant C] tegen dat besluit moet niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.       Waar hierna wordt gesproken over [appellant] en anderen worden [appellant] en de overige appellanten van wie het beroep ontvankelijk is bedoeld.
Gevolgde procedure voor de reparatie van gebreken
4.       [appellant] en anderen betogen dat de reparatie van gebreken niet mogelijk is door het plan opnieuw vast te stellen zoals de raad heeft gedaan. Ten onrechte is de procedure van artikel 3:4 van de Awb niet opnieuw doorlopen. Op deze wijze is volgens [appellant] en anderen de participatie niet van de grond gekomen. Zij verwijzen daarbij naar het beleidsdocument "Participatie: gemeente Bergen NH".
4.1.    De raad stelt dat het vaststellingsbesluit van het eerdere bestemmingsplan "Watertorengebied" is vernietigd in verband met het aspect stikstof en de PAS-systematiek, het ontbreken van een hoogteaanduiding op de digitale verbeelding en in verband met een onjuiste aanduiding van het aantal woningen op de verbeelding. De door de Afdeling gesignaleerde gebreken zijn hersteld en tevens zijn de plantoelichting en onderzoeken geactualiseerd. Het plan is enkel op ondergeschikte punten aangepast. In het reparatieplan wordt dezelfde ontwikkeling van een nieuwe sporthal en 34 woningen mogelijk gemaakt en ook het plangebied is hetzelfde gebleven. Daarnaast blijkt uit actualiserend onderzoek in het kader van de Wnb dat significante effecten op nabijgelegen Natura 2000-gebieden op voorhand zijn uit te sluiten.
De raad stelt ook dat voor een nieuw participatietraject met omwonenden daarom geen aanleiding bestond. Dit zou niet zinvol zijn, maar eerder leiden tot onterechte verwachtingen, verwarring en teleurstelling. Daarvoor is dus niet gekozen. Wel is ervoor gekozen om iedereen zorgvuldig te informeren over het proces om te komen tot het reparatiebesluit en iedereen in de gelegenheid te stellen bij de raad zijn of haar mening over het plan kenbaar te maken. Op de informatieavond van 25 november 2020 zijn [appellant] en anderen geïnformeerd en zijn vragen beantwoord. Een extra informatieavond bleek niet nodig. Gezien het beperkte aantal aanmeldingen voor een extra informatieavond heeft de wethouder op 22 januari 2021 deze betrokkenen persoonlijk uitgenodigd op het gemeentehuis en hun vragen beantwoord.
4.2.    In geval van vernietiging van een besluit door de bestuursrechter, mag het bevoegd gezag bij het opnieuw in de zaak voorzien terugvallen op de procedure die aan het besluit ten grondslag lag, of ervoor kiezen de gehele procedure opnieuw te doorlopen. Dit heeft de Afdeling al eerder overwogen in onder meer de uitspraak van 24 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:471. Er kunnen echter omstandigheden zijn waardoor het uit een oogpunt van zorgvuldige voorbereiding van een besluit, niet passend is indien het bevoegd gezag ermee volstaat terug te vallen op de eerdere procedure en niet een nieuw ontwerpbesluit opstelt en ter inzage legt. Daarbij moet ook worden gelet op het verhandelde in die eerste procedure en de aard en ernst van de gebreken die tot vernietiging hebben geleid.
4.3.    De aangebrachte wijzigingen ten opzichte van het eerder vernietigde bestemmingsplan zijn naar het oordeel van de Afdeling naar aard en omvang niet zodanig dat een wezenlijk ander plan voorligt. Weliswaar voorziet het besluit van 28 januari 2021 in een aantal wijzigingen, deels op de verbeelding en deels in de onderbouwing van het plan, maar dit laat onverlet dat het plan nog steeds dezelfde ontwikkeling mogelijk maakt. Gelet op het vorenstaande doet zich niet de situatie voor waarin de raad opnieuw afdeling 3.4 van de Awb moest toepassen op de voorbereiding van het besluit van 28 januari 2021.
Het betoog faalt.
Geen herhaling van zetten
5.       [appellant] en anderen bestrijden de wijze waarop de raad heeft beoogd de strijdigheid met artikel 2.8, derde lid, van de Wnb weg te nemen. De Afdeling stelt vast dat [appellant] en anderen zich niet richten tegen het besluit van 28 januari 2021 voor zover dit is aangepast wegens het ontbreken van een hoogteaanduiding op de digitale verbeelding en in verband met een onjuiste aanduiding van het aantal woningen op de verbeelding. De beroepsgronden die [appellant] en anderen verder tegen het besluit van 28 januari 2021 hebben aangevoerd, zijn ofwel gronden waarover de Afdeling al in de uitspraak van 11 september 2019 een oordeel heeft gegeven, ofwel nieuwe gronden.
6.       Voor de gronden waarover de Afdeling al een oordeel heeft gegeven zal de Afdeling hierna bij de bespreking van de beroepsgronden, mede aan de hand van de op onderdelen aan het bestemmingsplan ten grondslag gelegde geactualiseerde gegevens, onderzoeken of er aanleiding is om thans tot een ander oordeel te komen.
7.       [appellant] en anderen hebben in deze procedure voor het eerst aangevoerd dat er voor de sporthal een alternatieve locatie is, dat het waterpeil een belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling en dat ten onrechte geen veldonderzoek is gedaan naar archeologische resten in het plangebied. Voor de nieuwe gronden geldt dat bij hernieuwde besluitvorming na een eerdere beroepsprocedure, zonder hernieuwde toepassing van afdeling 3.4 van de Awb, geen nieuwe gronden kunnen worden aangevoerd. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting alsmede de rechtszekerheid van de andere partijen, kan niet worden aanvaard dat nieuwe beroepsgronden worden aangevoerd die reeds tegen het oorspronkelijke besluit naar voren hadden kunnen worden gebracht, tenzij het nieuwe besluit de partij in een nadeliger positie brengt (vergelijk onder 13.1 van de uitspraak van 24 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:220). Het besluit van 28 januari 2021 brengt [appellant] en anderen niet in een nadeliger positie ten opzichte van het eerdere besluit van 8 maart 2018. [appellant] en anderen hadden deze beroepsgronden reeds naar voren kunnen brengen tegen het besluit van 8 maart 2018. Gelet hierop kunnen de hiervoor genoemde nieuwe beroepsgronden in deze procedure niet aan de orde komen.
Toetsingskader
8.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Publicatie agenda
9.       [appellant] en anderen voeren aan dat de behandeling van het gewijzigde ontwerpbestemmingsplan door de raad op 28 januari 2021 ten onrechte niet op de agenda van de raadsvergadering stond, zoals in de gemeentekrant van 22 januari 2021 is gepubliceerd.
9.1.    De Afdeling stelt vast dat de agenda zoals gepubliceerd in de gemeentekrant van 22 januari 2021 geen vermelding bevat van de behandeling van het voorstel tot vaststelling van het bestemmingsplan. In artikel 14 van het Reglement van orde van de gemeenteraad van Bergen 2010 is de openbare kennisgeving van onder meer de voorlopige agenda van de raadsvergadering geregeld. De raad erkent dat een deel van de agendapunten - waaronder de behandeling van het gewijzigde bestemmingsplan "Watertorengebied" in de raadsvergadering van 28 januari 2021 - abusievelijk niet is vermeld in de gemeentekrant. Daarmee is in strijd gehandeld met artikel 14, tweede lid, aanhef en onder a, van het reglement. Dit is een gebrek in de zorgvuldige voorbereiding van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan..
9.2.    Op 25 november 2020 is een informatieavond gehouden in de sporthal voor omwonenden en andere belanghebbenden. Tijdens deze avond is de behandeling van het bestemmingsplan in de commissie Bestemmingsplannen en de raad in januari 2021 aangekondigd. Alle omwonenden zijn persoonlijk per brief geïnformeerd over de procedure en opnieuw over de data van de bespreking van het bestemmingsplan in de commissie Bestemmingsplannen en de raad. Per e-mail is deze informatie ook verzonden naar de gebruikers van de sporthal en andere geïnteresseerden of betrokkenen bij het plan. Daarnaast is er half december 2020 een persbericht uitgegaan. Tot slot is de agenda van de commissie bestemmingsplannen gepubliceerd in de Gemeentekrant en de complete agenda van de gemeenteraad is gepubliceerd op de gemeentelijke website www.raadberqen-nh.nl.
De Afdeling ziet gelet daarop aanleiding om voormeld gebrek met toepassing van art. 6:22 van de Awb te passeren, omdat aannemelijk is dat [appellant] en anderen door deze schending van artikel 3:2 van de Awb niet zijn benadeeld.
Het betoog faalt.
Ladder voor duurzame verstedelijking
10.     [appellant] en anderen betogen dat niet wordt voldaan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Zij vragen zich af of het plan regionaal is afgestemd. Het is verder niet duidelijk of de gemeente Bergen met deze ontwikkeling alleen bouwt voor eigen woningbehoefte of voor de regio. Het is voor [appellant] en anderen de vraag of er kwantitatieve en kwalitatieve behoefte bestaat op lokaal en regionaal niveau en of het plan voorziet in de woonwensen en in de juiste woonmilieus. Zij wijzen op de Nationale Omgevingsvisie, de Omgevingsvisie NH2050, de lokale woonvisie gemeente Bergen NH 2015-2020 en het woonbehoefteonderzoek van begin 2021. Volgens [appellant] en anderen komen de woningen in het plan niet overeen met de resultaten uit het woonbehoefteonderzoek.
10.1.  De raad heeft het bestemmingsplan, waar het betreft de behoefte aan woningen, gebaseerd op geactualiseerde gegevens. Er is gebruik gemaakt van de woningbouwprogrammering regio Alkmaar maart 2020, omdat dit, ten tijde van het repareren van het bestemmingsplan, de meest recent vastgestelde programmering was.
10.2.  De Afdeling heeft in haar uitspraak van 11 september 2019 overwogen dat er geen aanleiding is voor het oordeel dat het plan in strijd is met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. De geactualiseerde gegevens zijn betrokken bij het deskundigenbericht van de STAB. Het betoog van [appellant] en anderen richt zich niet tegen de over de woningbehoefte door de STAB getrokken conclusie.
De Afdeling ziet in wat de [appellant] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding om thans tot een ander oordeel te komen dan in de uitspraak van 11 september 2019.
Het betoog faalt.
Omgevingsverordening
11.     Volgens [appellant] en anderen wordt niet aan artikel 6.3 van de Omgevingsverordening NH2020 voldaan. De ontwikkeling is niet in overeenstemming met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken ten aanzien van woningbouw.
11.1.  Op 22 oktober 2020 is de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. Daarbij is onder meer de Provinciale Ruimtelijke Verordening (hierna: PRV) ingetrokken. De Omgevingsverordening NH2020 is op 17 november 2020 in werking getreden. Ingevolge artikel 12.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Omgevingsverordening NH2020 blijft het oude recht van toepassing tot een besluit onherroepelijk wordt, als voor de inwerkingtreding van de betreffende bepaling van de Omgevingsverordening NH2020 voor een besluit als bedoeld in 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, een ontwerp ter inzage is gelegd ten aanzien waarvan op de voorbereiding afdeling 3.4 van de Awb van toepassing is en het besluit binnen 2 jaar daarna is genomen. Het ontwerpplan is op 15 juni 2017 ter inzage gelegd. Ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan was nog de PRV van kracht. Het besluit van 28 januari 2021 is echter na ommekomst van de hiervoor bedoelde 2 jaar-termijn genomen. Dit betekent dat in dit geval de Omgevingsverordening NH2020 van toepassing is. De raad heeft dit niet onderkend en daarom het bestemmingsplan in zoverre onzorgvuldig voorbereid.
De Afdeling ziet aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, omdat aannemelijk is dat [appellant] en anderen door het gebrek niet zijn benadeeld. Ingevolge artikel 6.3, eerste lid, van de Omgevingsverordening NH2020 kan een ruimtelijk plan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als de ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. De raad heeft zich op het standpunt mogen stellen dat het bestemmingsplan voldoet aan de regionale woningbouwafspraken, zoals onder meer vastgelegd in de woningbouwafspraken en programmering van 7 februari 2019.
Het betoog faalt.
Ruimtelijke inpassing
12.     [appellant] en anderen betogen dat met het bestemmingsplan geen sprake is van een goede ruimtelijke inpassing in de bestaande omgeving. De ontwikkeling is te dichtbij de huidige woningen. In dit verband wijzen zij op de Nationale Omgevingsvisie.
12.1.  De Afdeling heeft in haar uitspraak van 11 september 2019 als volgt overwogen:
"7.5.    De Afdeling overweegt voorts, uitgaande van de door de raad beoogde verankering van het voor de bouw van woningen en de sporthal te hanteren peil aan het NAP en een invulling met maximaal 34 woningen, dat het betoog van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de woningbouw en de nieuwe sporthal die in het plan zijn voorzien wat de maximale bouwhoogte betreft passend zijn in de omgeving. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de locatie ook voorafgaand aan de verwezenlijking van het plan hoogteverschillen kent. De voorziene toekomstige maaiveldpeilen ter plaatse van de twee rijen geschakelde woningen in het zuidoosten variëren van NAP +9,50 tot +13,0 m. Deze peilen betekenen weliswaar een ophoging van het bestaande maaiveld zodanig dat de verschillende te bouwen woningen in het nieuwe duingebied op verschillende hoogten komen te liggen, maar die omstandigheid maakt op zichzelf niet dat een dergelijke inrichting van het plangebied niet aansluit op het naastgelegen duinlandschap.
Voor het oordeel dat de raad de bebouwingsmogelijkheden binnen de bouwvlakken had moeten beperken met een maximaal bebouwingspercentage, ziet de Afdeling geen aanleiding. De raad heeft de voorziene omvang van de woningen ter plaatse passend in de omgeving mogen achten.
De afstand van de in het plan mogelijk gemaakte woningen tot de omringende bestaande woningen aan de Watertorenweg en de Bomschuit heeft de raad uit het oogpunt van ruimtelijke inpassing eveneens aanvaardbaar mogen achten. Dat geldt ook voor de voorziene locatie van de nieuw te bouwen sporthal. Het betreft in een bebouwde omgeving niet ongebruikelijke afstanden.
De Afdeling neemt bij het voorgaande in aanmerking dat van een verondersteld volbouwen van het plangebied geen sprake is. Met de toekenning van de bestemmingen "Groen-Duin" en "Natuur", die het maken dat ter plaatse geen bebouwing ten behoeve van de voorziene woningen kan worden opgericht en de betreffende gronden ook niet als een erf behorende bij die woningen kunnen worden aangemerkt, heeft de raad rond en tussen de voorziene bebouwing ruimte gecreëerd voor een bij het duinlandschap passende groene invulling.
Het betoog faalt voor het overige."
12.2.  De Afdeling ziet in wat [appellant] en anderen in deze procedure opnieuw hebben aangevoerd geen aanleiding om nu tot een ander oordeel te komen.
Het betoog faalt.
Milieuzonering en geluidhinder
13.     [appellant] en anderen betogen dat het aspect milieuzonering een belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling. Er wordt een rij eengezinswoningen op 10 m afstand gebouwd van de bestaande woningen aan de Watertorenweg. Daarnaast komt er komt een sportcafé met terras dichtbij woningen waarvan overlast kan worden ondervonden.
13.1.  De Afdeling heeft in haar uitspraak van 11 september 2019 als volgt overwogen:
"10.2.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad bij de toepassing van de VNG-brochure terecht het omgevingstype "gemengd gebied" gehanteerd.  Daarbij heeft de Afdeling in aanmerking genomen dat ter plaatse van het plangebied, direct naast de woningen aan de Watertorenweg en de Bomschuit, in de huidige situatie al sprake is van een andere functie dan wonen, namelijk sportbeoefening. Ook is op ruim 180 m afstand een onderwijsvoorziening gelegen en zijn in de omgeving van het plangebied percelen voor bedrijvigheid bestemd. Een sporthal is in de VNG-brochure ingedeeld in milieucategorie 3.1. In gemengd gebied wordt voor milieucategorie 3.1 een richtafstand van 30 m gehanteerd, waarbij het aspect geluid maatgevend is.
10.3.    De kortste afstand tussen het bestemmingsvlak voor de nieuwe sporthal en de gevel van de woning van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] bedraagt ongeveer 37 m. De Afdeling stelt vast dat is voldaan aan de voor een sporthal aanbevolen richtafstand uit de VNG-brochure. De nieuwe sporthal zal verder van de woning van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] komen te liggen dan de huidige hal. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] hebben niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden die aan de hantering van deze afstand in dit geval in de weg zouden kunnen staan. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een akoestisch onderzoek in dit geval niet nodig was om te kunnen oordelen dat bij naleving van deze afstand een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] zal ontstaan. Daarbij komt ook dat bij de exploitatie van de sporthal en de daaraan ondergeschikte horeca de normen, als opgenomen in het Activiteitenbesluit, in acht zullen moeten worden genomen. Ter zake kunnen zo nodig nog maatwerkvoorschriften worden gesteld.
Het betoog faalt."
13.2.  De raad heeft nog overgelegd het "Akoestisch Onderzoek VI .0 Watertorengebied. Nieuwe sporthal en nieuwe woningen" van het geluidBuro van 17 maart 2022. Het akoestisch onderzoek toetst of de nieuwbouw van de sporthal akoestisch gezien inpasbaar is en of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening waar het betreft een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De meest relevante geluidbronnen zijn in kaart gebracht en doorgerekend ter plaatse van de nieuwe en bestaande woningen aan de Watertorenweg. Op basis van dit rapport wordt eveneens geconcludeerd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening en een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
De Afdeling ziet in wat [appellant] en anderen in deze procedure opnieuw hebben aangevoerd geen aanleiding om nu tot een ander oordeel te komen. Bij het niet naleven van ter voorkoming van overlast gestelde voorschriften kunnen [appellant] en anderen om handhaving verzoeken.
Het betoog faalt.
Uitzicht
14.     [appellant] en anderen betogen dat hun woon- en leefklimaat onevenredig wordt aangetast door de komst van de sporthal met terras en de woningen op korte afstand van de bestaande woningen aan de Watertorenweg. Daarbij wijzen zij op het uitzicht vanuit hun woningen.
14.1.  De Afdeling heeft in haar uitspraak van 11 september 2019 als volgt overwogen:
"9.1. Ten aanzien van het betoog dat de voorziene woningen binnen het plangebied leiden tot een aantasting van het uitzicht, zal de Afdeling voor de beoordeling van de ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt, uitgaan van de door de raad beoogde verankering van het voor de bouw van woningen en de sporthal te hanteren peil aan het NAP en voorts van een aantal van maximaal 34 woningen.
Het nieuw te ontwikkelen zogeheten duinlandschap waarin de twee-onder-een-kapwoningen zijn voor, brengt met zich dat het gebied op verschillende plaatsen opgehoogd zal worden. Doordat verschillende in het plan voorziene woningen hoger komen te liggen dan de woningen aan de Watertorenweg en de Bomschuit, zullen ze ook meer zichtbaar zijn vanuit laatstgenoemde woningen dan in de situatie dat de woningen op het huidige maaiveld gebouwd zouden worden.
Gelet op de bebouwingsmogelijkheden binnen de plandelen met de bestemmingen "Wonen" en "Sport" kan het plan in enige mate gevolgen hebben voor het uitzicht van de bewoners van de Watertorenweg en de Bomschuit. De Afdeling is evenwel van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat van een onevenredige aantasting van het uitzicht geen sprake is. Daartoe acht de Afdeling mede van belang dat is voorzien in open ruimten in het plangebied waar behoudens separate uitzonderingen niet mag worden gebouwd. De mogelijk gemaakte maximale hoogtes van de sporthal en de woningen zijn in een bebouwde omgeving als hier aan de orde niet ongebruikelijk. Bij het voorgaande neemt de Afdeling ook in aanmerking dat geen recht bestaat op een blijvend vrij uitzicht.
Het betoog faalt."
14.2.  De Afdeling ziet in wat [appellant] en anderen in deze procedure opnieuw hebben aangevoerd geen aanleiding om over de gestelde aantasting van het uitzicht nu tot een ander oordeel te komen.
Het betoog faalt.
Parkeerplaatsen
15.     Volgens [appellant] en anderen wordt er onvoldoende voorzien in parkeerplaatsen.
15.1.  De Afdeling heeft in haar uitspraak van 11 september 2019 als volgt overwogen:
"15.1.    Ter plaatse van de bestemmingen "Verkeer - Verblijfsgebied", "Sport" en "Wonen" maakt het plan het mogelijk om te parkeren. Binnen de sportbestemming is voorzien in ondergrondse parkeergelegenheid. Uit de berekening van de parkeerbehoefte die aan het plan ten grondslag is gelegd, volgt dat bij een maximale invulling van het plangebied met 34 woningen naast de voorziene sporthal er een tekort van twee parkeerplaatsen is. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] hebben ter zitting verklaard dat er thans in de directe omgeving van het plangebied geen parkeerproblemen zijn. De Afdeling acht hun vrees dat er als gevolg van de in het plan voorziene ontwikkelingen voor omwonenden onvoldoende parkeergelegenheid voorhanden zal zijn, ongefundeerd.
Het betoog faalt."
15.2.  De Afdeling ziet in wat [appellant] en anderen in deze procedure opnieuw hebben aangevoerd geen aanleiding om nu tot een ander oordeel te komen. Het aan het bestemmingsplan ten grondslag gelegde parkeeronderzoek is geactualiseerd via de Nota parkeernormen van 22 oktober 2020. Het betoog van [appellant] en anderen geeft geen aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de berekening waar de raad zich op heeft gebaseerd.
Het betoog faalt.
Soortenbescherming
16.     [appellant] en anderen betogen dat het bestemmingsplan in het kader van de soortenbescherming niet uitvoerbaar is. Onduidelijk is waarom het onderzoek naar de rugstreeppad en de zandhagedis niet nu al is gedaan.
16.1.  De Afdeling heeft in haar uitspraak van 11 september 2019 als volgt overwogen:
"14.1.    Als bijlage is bij de plantoelichting gevoegd het rapport  van ecologisch onderzoeks‐ en adviesbureau Van der Goes en Groot van 18 mei 2017 "Inventarisatie 3 gebieden in Egmond". Uit bijlage 2 (Verspreidingskaart rugstreeppad) bij het rapport volgt dat in het plangebied de rugstreeppad niet is aangetroffen.
14.2.    De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling dan wel een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wnb nodig is en zo ja, of een dergelijke toestemming kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid heeft moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Gelet op voornoemd rapport is er voor een dergelijk oordeel geen aanleiding.
Het betoog faalt."
16.2.  De raad wijst er op dat bij vaststelling van het bestemmingsplan aan de hand van twee onderzoeken, het rapport "Inventarisatie 3 gebieden in Egmond" van Van der Goes & Groot uit 2016 en het rapport "Update QUICKSCAN Watertoren gebied" van Arda van 7 december 2020, is geconcludeerd dat het soortenbeschermingsregime niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. De stelling van appellanten dat het nader onderzoek naar de rugstreeppad en de zandhagedis op het moment van vaststellen niet was afgerond doet hier volgens de raad niet aan af. Het nader onderzoek ziet hier slechts op de te treffen compenserende en mitigerende maatregelen in het kader van de ontheffingsaanvraag op grond van de Wnb.
De raad heeft in beroep het rapport van Arda "Voortgezet onderzoek zandhagedis rugstreeppad, onderzoek naar zandhagedis en rugstreeppad plan Watertoren Egmond aan Zee" van juli 2021 overgelegd. Het rapport concludeert dat de zandhagedis en de rugstreeppad tijdens het onderzoek in het plangebied en de directe ruimte rondom het plangebied niet zijn aangetroffen. Hiermee is volgens de raad aangetoond dat de voorgenomen werkzaamheden van herinrichting en nieuwbouw geen effecten kunnen hebben op deze beschermde dieren. De raad stelt zich onverminderd op het standpunt dat hij bij vaststelling heeft mogen concluderen dat het soortenbeschermingsregime van de Wnb niet aan de uitvoering van het bestemmingsplan in de weg stond.
16.3.  De Afdeling ziet in wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding om nu tot een ander oordeel te komen. Gelet op de aan het bestemmingsplan ten grondslag gelegde geactualiseerde onderzoeken is er voor het oordeel dat het soortenbeschermingsregime aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat, geen aanleiding. Het rapport van juli 2021 bevestigt deze bevindingen.
Het betoog faalt.
Stikstofdepositie
17.     [appellant] en anderen betogen dat het bestemmingsplan onzorgvuldig is voorbereid, omdat de natuurtoets van Ecogroen uit december 2016, waar naar wordt verwezen in de plantoelichting, niet als bijlage is toegevoegd. Daarnaast is het plan vastgesteld in strijd met artikel 2.8, derde lid, van de Wnb. Een vergunning op grond van de Wnb ontbreekt. De aan het gewijzigde plan ten grondslag gelegde stikstofberekeningen kunnen niet gebruikt worden voor besluitvorming over dit plan. Er is geen rekening gehouden met 30% aftrek voor natuur. De raad had toepassing moeten geven aan de provinciale Beleidsregel intern en extern salderen Noord-Holland van 26 november 2020 (hierna: de Beleidsregel). Voorts zal er als de Hoeverweg als referentiepunt wordt genomen een andere berekening uitkomen en ook is het niet juist om te rekenen met de referentiesituatie uit 2004.
17.1.  Ten behoeve van de hernieuwde vaststelling van het bestemmingsplan is het natuuronderzoek geactualiseerd. Dit heeft geleid tot het rapport van Arda "Update QUICKSCAN Watertoren gebied" van november 2020 (hierna: update quickscan), de notitie "Stikstofdepositieberekening inclusief verschilberekening Watertorenterrein, Egmond aan Zee" van IDDS van 10 december 2020 (hierna: de stikstofnotitie) en het rapport van IDDS "Passende beoordeling stikstofdepositie Sportcentrum Egmond aan Zee" van 6 januari 2021. Deze rapporten maken als bijlagen onderdeel uit van de toelichting van het bestemmingsplan "Watertorengebied". De toelichting van het bestemmingsplan is voor het onderdeel Ecologie ook geactualiseerd.
17.2.  Het plangebied grenst aan het Natura 2000-gebied "Noordhollands Duinreservaat". Dat Natura 2000-gebied omvat voor stikstofdepositie gevoelige habitats. In dat gebied komen de stikstofgevoelige habitattypes Grijze Duinen (kalkarm) en Grijze Duinen (kalkrijk) voor. De kritische depositiewaarden voor stikstof van die habitattypes worden overschreden, wat betekent dat die natuurwaarden overbelast zijn.
17.3.  Uit artikel 2.8 van de Wnb, in samenhang gelezen met artikel 2.7 van de Wnb, volgt dat een passende beoordeling moet worden gemaakt als een plan significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied. Dat is het geval als een plan voorziet in ruimtelijke ontwikkelingen die ten opzichte van de referentiesituatie significante gevolgen kunnen hebben. Onder de referentiesituatie wordt de feitelijke, planologisch legale situatie voorafgaand aan de vaststelling van het plan verstaan.
Als een plan ten opzichte van de referentiesituatie leidt tot een toename van de stikstofdepositie op reeds overbelaste stikstofgevoelige natuurwaarden in een Natura 2000-gebied, dienen de gevolgen van die toename voor de vaststelling van het plan te worden onderzocht. Als daaruit volgt dat significante gevolgen niet op voorhand op grond van objectieve gegevens kunnen worden uitgesloten (voortoets), dient een passende beoordeling te worden gemaakt. Het plan kan in dat geval worden vastgesteld als en nadat de raad uit de aldus gemaakte passende beoordeling de zekerheid heeft verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet zal aantasten (uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:212).
17.4.  De Afdeling overweegt dat de plantoelichting niet bindend is en dat het abusievelijk daarin verwijzen naar de niet aan het bestemmingsplan ten grondslag gelegde natuurtoets uit december 2016 geen gebrek oplevert dat tot vernietiging kan leiden.
De raad neemt voorts terecht het standpunt in dat gelet op artikel 2.8, derde lid, van de Wnb niet is vereist dat bij de vaststelling van het bestemmingsplan een Wnb-vergunning aanwezig had moeten zijn. [appellant] en anderen stellen voorts ten onrechte dat bij de gemaakte stikstofdepositieberekeningen rekening had moeten worden gehouden met "30% aftrek voor natuur". De raad hoefde geen toepassing te geven aan artikel 6, tiende lid, van de Beleidsregel. Gelet op de toelichting daarop wordt deze door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland toegepast bij de beoordeling van aanvragen voor natuurvergunningen waarbij extern wordt gesaldeerd. Over het betoog van [appellant] en anderen dat voor de verdeling van het aantal verkeersbewegingen in licht, middelzwaar en zwaar verkeer aansluiting had moeten worden gezocht bij de verdeling zoals deze ter plaatse van de Hoeverweg geldt, overweegt de Afdeling dat door de raad gebruik is gemaakt van de gegevens van de meest dichtbij zijnde weg  waarvoor gegevens beschikbaar waren, te weten de Heilooër Zeeweg. Voor de Hoeverweg, die even ver van de projectlocatie ligt als de Heilooër Zeeweg, zijn geen gegevens beschikbaar. Het aangevoerde biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de gehanteerde manier van invoeren van gegevens niet in overeenstemming is met de invoerinstructies van AERIUS. Bij het voorgaande betrekt de Afdeling dat specifiek voor zwaar verkeer een proefberekening is gemaakt waarbij het aantal verkeersbewegingen zwaar verkeer met een factor 8 is verhoogd. Bij die invoer blijven de berekende deposities, en dus de conclusies uit de passende beoordeling, ongewijzigd.
Het betoog faalt in zoverre.
17.5.  Over het betoog van [appellant] en anderen dat ten onrechte van de referentiesituatie uit 2004 is uitgegaan, overweegt de Afdeling het volgende. In het deskundigenbericht is geconstateerd dat in het stikstofonderzoek van een onjuiste referentiesituatie is uitgegaan. Naar aanleiding van deze constatering heeft de raad het onderzoek naar de stikstofdepositie aangepast. De raad heeft in beroep het rapport "Passende Beoordeling Stikstofdepositie Sportcentrum Egmond aan Zee" van 3 december 2021 (hierna: de nieuwe passende beoordeling) overgelegd. Het bestreden besluit is naar het oordeel van de Afdeling in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.
Het betoog slaagt in zoverre.
Uitvoerbaarheid
18.     [appellant] en anderen betwijfelen de financiële en economische uitvoerbaarheid van het plan. Zij wijzen er daarbij op dat ontwikkelaar BAM zich heeft teruggetrokken en dat de aanbesteding van de bouw van de sporthal en de woningen wordt gesplitst.
18.1.  De raad stelt dat door de vertraging naar aanleiding van de procedure bij de Raad van State en wegens gewijzigde marktomstandigheden  BAM Wonen B.V. heeft aangegeven de contracten voor het project Watertorengebied niet te kunnen uitvoeren. Inmiddels zijn die overeenkomsten ontbonden. De gemeente heeft de uitvoering van het project zelf ter hand genomen. De begroting is bijgesteld om de stijgende kosten te dekken. Het aanbestedingstraject voor de sloop en bouw van de sporthal is gestart. Nadat de aanbesteding voor de sporthal is afgerond zal ook een marktuitvraag worden gedaan voor de bouw en verkoop van de woningen, voor zover dit niet de woningen in het kader van het Collectief Particulier Opdrachtgeverschap betreft.
Gelet daarop heeft de raad zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat er geen redenen zijn waarom het plan op voorhand niet uitvoerbaar is.
Het betoog faalt.
Conclusie
19.     Het beroep voor zover ontvankelijk is gegrond. Het bestreden besluit dient gelet op wat onder 17.5 is overwogen wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd. De Afdeling zal hierna onderzoeken of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb in stand kunnen worden gelaten.
In stand laten rechtsgevolgen
20.     In de nieuwe passende beoordeling is voor de referentiesituatie uitgegaan van de feitelijke, planologisch legale situatie voorafgaand aan de vaststelling van het plan. [appellant] en anderen hebben geen argumenten of gegevens naar voren gebracht op grond waarvan moet worden getwijfeld aan de juistheid van de bevindingen in de nieuwe passende beoordeling over de gevolgen voor het naastgelegen Natura 2000-gebied.
De Afdeling ziet gelet daarop aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Dat betekent dat het bestemmingsplan van kracht blijft.
Proceskosten
21.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden, omdat niet is gebleken van kosten die daarvoor in aanmerking komen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep van [appellant A], [appellant B] en [appellant C]  niet-ontvankelijk;
II.       verklaart het beroep voor het overige gegrond;
III.      vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Bergen (NH) van 28 januari 2021 waarbij het bestemmingsplan "Watertorengebied" is vastgesteld;
IV.     bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
V.      gelast dat de raad van de gemeente Bergen (NH) aan [appellant] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, voorzitter, en mr. B.P.M. van Ravels en mr. J.M. Willems, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, griffier.
w.g. Ten Veen
voorzitter
w.g. Zwemstra
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2022
91