ECLI:NL:RVS:2022:1994

Raad van State

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
13 juli 2022
Zaaknummer
202103491/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake inschrijving in de basisregistratie personen van een Marokkaanse nationaliteit

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellante met de Marokkaanse nationaliteit, die verzocht heeft om inschrijving in de basisregistratie personen (brp) op een adres in Harderwijk. Het college van burgemeester en wethouders van Harderwijk heeft dit verzoek op 7 oktober 2020 afgewezen, omdat de appellante niet voldeed aan de vereisten voor inschrijving, zoals neergelegd in artikel 2.4 van de Wet brp. De appellante had geen rechtmatig verblijf, ondanks dat zij op 2 januari 2020 een aanvraag had ingediend voor een artikel 9-document, dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zou kunnen aantonen. Deze aanvraag werd echter op 30 oktober 2020 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen.

De rechtbank Gelderland heeft in een eerdere uitspraak op 22 april 2021 het beroep van de appellante ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 20 juni 2022 behandeld. De appellante betoogde dat zij rechtmatig verblijf had vanaf het moment van haar aanvraag voor het artikel 9-document tot de beslissing op bezwaar van de staatssecretaris. De Afdeling oordeelde echter dat de staatssecretaris op het toetsmoment, 9 maart 2021, al had vastgesteld dat de appellante geen rechtmatig verblijf had. Dit leidde tot de conclusie dat het hoger beroep ongegrond was en de eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

De Afdeling benadrukte dat de appellante niet kon worden gevolgd in haar betoog dat het indienen van de aanvraag voor het artikel 9-document automatisch rechtmatig verblijf opleverde. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de appellante geen rechtmatig verblijf had, en het college kon niet meer twijfelen aan haar identiteit, aangezien dit eerder was vastgesteld. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor vreemdelingen om aan de verblijfsvereisten te voldoen om in de brp ingeschreven te worden.

Uitspraak

202103491/1/A3.
Datum uitspraak: 13 juli 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Harderwijk,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland (hierna: de rechtbank) van 22 april 2021 in zaken nrs. 21/1527 en 21/1528 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Harderwijk.
Procesverloop
Bij besluit van 7 oktober 2020 heeft het college het verzoek van [appellante] om haar in de basisregistratie personen (hierna: brp) in te schrijven op het adres [locatie] te Harderwijk, niet ingewilligd.
Bij besluit van 9 maart 2021 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 april 2021 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juni 2022, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en mr. S. Karkache, advocaat te Rotterdam, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       De voor deze zaak relevante bepalingen zijn opgenomen in de bijlage. Deze bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
2.       [appellante] heeft de Marokkaanse nationaliteit. Op 7 oktober 2020  heeft zij het college verzocht haar in te schrijven in de brp.
3.       In het besluit van 9 maart 2021 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat [appellante] niet voldoet aan de in artikel 2.4, eerste lid, van de Wet brp neergelegde vereisten voor inschrijving. Zij heeft namelijk geen rechtmatig verblijf. Dat zij op 2 januari 2020 een aanvraag heeft ingediend voor afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt (hierna: artikel 9-document), maakt geen verschil. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag namelijk op 30 oktober 2020 afgewezen en het daartegen gemaakte bezwaar op 25 januari 2021 ongegrond verklaard. [appellante] kan niet worden gevolgd in haar betoog dat zij rechtmatig verblijf heeft totdat de afwijzing van 30 oktober 2020 onherroepelijk is, aldus het college.
De uitspraak van de rechtbank
4.       De rechtbank heeft geoordeeld dat het standpunt van het college juist is. Zij heeft overwogen dat het indienen van een aanvraag voor een artikel 9-document tot gevolg heeft dat de staatssecretaris moet vaststellen of de aanvrager rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan heeft. Die aanvraag zelf levert nog geen rechtmatig verblijf op op grond van artikel 8, aanhef en onder f, g of h van de Vw 2000. De staatssecretaris heeft in de besluiten van 30 oktober 2020 en 25 januari 2021 vastgesteld dat [appellante] geen rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan heeft. Het college moet in beginsel uitgaan van de juistheid van deze door de staatssecretaris verstrekte verblijfsrechtelijke informatie. Het betoog van [appellante] dat zij rechtmatig verblijf heeft gekregen door het instellen van beroep tegen het besluit van de staatssecretaris van 25 januari 2021, heeft de rechtbank niet gevolgd.
Hoger beroep
5.       [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zij als gevolg van haar aanvraag voor een artikel 9-document rechtmatig verblijf had.
5.1.    Ter zitting bij de Afdeling heeft [appellante] haar betoog toegelicht. Zij heeft te kennen gegeven dat zij zich op het standpunt stelt dat zij rechtmatig verblijf had vanaf het moment van haar aanvraag voor een artikel 9-document tot het besluit op bezwaar van de staatssecretaris van 25 januari 2021. Zij heeft verder toegelicht dat zij het oordeel van de rechtbank, dat het instellen van beroep tegen het besluit van de staatssecretaris van 25 januari 2021 geen rechtmatig verblijf oplevert, niet bestrijdt.
5.2.    In de uitspraak van 12 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2530 heeft de Afdeling overwogen dat een vreemdeling die een artikel 9-document aanvraagt, krachtens artikel 8, aanhef en onder e, van de Vw 2000 procedureel rechtmatig verblijf heeft tijdens een aanvraag om toetsing aan EU-recht. Hieruit volgt dat een vreemdeling procedureel rechtmatig verblijf heeft totdat de staatssecretaris op die aanvraag heeft beslist. Over de vraag of het maken van bezwaar tegen de afwijzing van een aanvraag voor een artikel 9-document ook rechtmatig verblijf oplevert, heeft de Afdeling zich nog niet uitgelaten. In deze zaak hoeft deze vraag niet te worden beantwoord. Het antwoord op die vraag kan in deze zaak namelijk niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank leiden. Het toetsmoment dat voor de rechtbank gold is immers 9 maart 2021, de datum waarop het college een besluit nam op het bezwaar van [appellante] tegen de weigering om haar in de brp in te schrijven. Bepalend is of zij op die datum rechtmatig verblijf had. Op die datum had de staatssecretaris het bezwaar van [appellante] tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een artikel 9-document al ongegrond verklaard. Met de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022 in zaak nr. 202104023/1/V1 is die ongegrondverklaring definitief, zodat inmiddels is komen vast te staan dat [appellante] op het toetsmoment ook materieel geen rechtmatig verblijf had.
Het betoog faalt.
6.       [appellante] betoogt dat het college in de schriftelijke uiteenzetting ten onrechte heeft aangevoerd dat zij haar identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt. Zij betoogt dat het college dit niet meer kan aanvoeren, omdat het in het besluit van 9 maart 2021 niet twijfelde aan haar identiteit.
6.1.    In het besluit van het college van 9 maart 2021 staat dat [appellante] op 3 februari 2021 aan de balie is geweest met haar verlopen Marokkaanse paspoort en dat haar identiteit aan de hand hiervan is vastgesteld. De Afdeling is het met [appellante] eens dat het college zich in deze procedure nu niet meer op het standpunt kan stellen dat zij haar identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt. Dit leidt echter niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank is namelijk niet ingegaan op de vraag of [appellante] haar identiteit aannemelijk heeft gemaakt. Zij heeft [appellante] in het ongelijk gesteld omdat zij geen rechtmatig verblijf had. Uit wat de Afdeling hiervoor heeft overwogen volgt dat de rechtbank dit terecht heeft gedaan.
Conclusie
7.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. C.C.W. Lange en mr. C.H. Bangma, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.R. Fernandez, griffier.
w.g. Polak
voorzitter
w.g. Fernandez
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2022
753
BIJLAGE
Wet basisregistratie personen
Artikel 2.4
1 Op grond van zijn aangifte van verblijf en adres wordt degene die rechtmatig verblijf geniet, niet in de basisregistratie is ingeschreven en naar redelijke verwachting gedurende een half jaar ten minste twee derde van de tijd in Nederland verblijf zal houden, ingeschreven in de basisregistratie door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij zijn adres heeft.
2 Indien een persoon als bedoeld in het eerste lid in gebreke is met het doen van aangifte, draagt het college ambtshalve zorg voor de inschrijving. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de betrokkene alsnog op grond van zijn aangifte in te schrijven, indien de aangifte na afloop van de aangiftetermijn geschiedt.
3 Inschrijving geschiedt niet dan nadat de identiteit van de betrokkene deugdelijk is vastgesteld.
Vreemdelingenwet 2000
Artikel 8
De vreemdeling heeft in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf:
[…]
e. als gemeenschapsonderdaan zolang deze onderdaan verblijf houdt op grond van een regeling krachtens het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dan wel de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;
f. in afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 14 en 28, terwijl bij of krachtens deze wet dan wel op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist;
g. in afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 20, 33 en 45a, of tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 14 en 28, of een wijziging ervan, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist;
h. in afwachting van de beslissing op een bezwaarschrift of een beroepschrift, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op het bezwaarschrift of het beroepschrift is beslist;
[…]
Artikel 9
1. Onze Minister verschaft aan de vreemdeling, die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder a tot en met d, f tot en met h en j tot en met m, en aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder e, en gemeenschapsonderdaan is als bedoeld in artikel 1, sub 2°, 4° en 6°, een document of schriftelijke verklaring, waaruit het rechtmatig verblijf blijkt.
[…]