ECLI:NL:RVS:2022:1947
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Sevenster
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor vreemdelingen
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van vier vreemdelingen tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvragen werden op 1 maart en 21 maart 2019 afgewezen. De vreemdelingen maakten bezwaar tegen deze afwijzingen, maar de staatssecretaris verklaarde deze bezwaren op 10 september 2020 ongegrond. Hierop hebben de vreemdelingen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, die op 26 maart 2021 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdelingen, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. B.G. Smouter, hebben vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.
De Raad van State heeft op 12 juli 2022 uitspraak gedaan in deze zaak. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Raad concludeerde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. De rechtsvraag die in het hoger beroep aan de orde was, was eerder door de Afdeling beantwoord in eerdere uitspraken, waardoor er geen aanleiding was om anders te oordelen.
De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 12 juli 2022.