ECLI:NL:RVS:2022:1943

Raad van State

Datum uitspraak
11 juli 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
202101768/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 11 juli 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 10 maart 2021 de aanvragen van twee vreemdelingen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gegrond verklaard en de besluiten van de staatssecretaris om deze aanvragen af te wijzen vernietigd. De staatssecretaris was het niet eens met deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld.

De vreemdelingen, afkomstig uit Afghanistan, hebben in hun proces een schriftelijke uiteenzetting gegeven, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. H. Loth. De Afdeling heeft de staatssecretaris gevraagd om aanvullende informatie, waarop hij heeft gereageerd. De Afdeling heeft overwogen dat de situatie in Afghanistan, waar de taliban in de zomer van 2021 aan de macht zijn gekomen, van invloed kan zijn op de terugkeer van de vreemdelingen. Gezien deze onzekere omstandigheden heeft de Afdeling besloten het hoger beroep ongegrond te verklaren en de eerdere uitspraak van de rechtbank te bevestigen. Dit betekent dat de staatssecretaris nieuwe besluiten moet nemen, rekening houdend met de veranderde situatie in Afghanistan.

Daarnaast heeft de Afdeling de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdelingen, die in totaal € 759,00 bedragen, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 11 juli 2022.

Uitspraak

202101768/1/V2.
Datum uitspraak: 11 juli 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 10 maart 2021 in zaken nrs. NL21.2009 en NL21.2012 in het geding tussen:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluiten van 4 februari 2021 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 10 maart 2021 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris nieuwe besluiten op de aanvragen neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. H. Loth, advocaat te Amsterdam, hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft een schriftelijke vraag aan de staatssecretaris gesteld. De staatssecretaris heeft daarop gereageerd.
Overwegingen
1.       De vreemdelingen komen uit Afghanistan. Uit algemene nieuwsberichten volgt dat in de zomer van 2021 in Afghanistan een ingrijpende wijziging van het regime heeft plaatsgevonden. De taliban zijn aan de macht gekomen in Afghanistan. Vooralsnog is onduidelijk welke gevolgen dat voor de vreemdelingen kan hebben als zij naar dat land terugkeren. De staatssecretaris zal daarnaar nader onderzoek moeten doen. Gelet op deze omstandigheden zal de Afdeling het hoger beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de rechtbank bevestigen, zodat de staatssecretaris nieuwe besluiten kan nemen, waarbij hij de veranderde situatie in Afghanistan kan betrekken.
2.       De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 759,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. van Wezep, griffier.
w.g. De Moor-van Vugt
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Wezep
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2022
844