ECLI:NL:RVS:2022:1938

Raad van State

Datum uitspraak
8 juli 2022
Publicatiedatum
8 juli 2022
Zaaknummer
202202903/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd na terugkeer naar Turkije

In deze zaak heeft de Raad van State op 8 juli 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 19 februari 2021 de aanvraag afgewezen, waarna de vreemdeling bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 24 augustus 2021 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, verklaarde op 4 mei 2022 het beroep van de vreemdeling ongegrond. Hierop volgde het hoger beroep bij de Raad van State.

De vreemdeling voerde aan dat hij voor zijn negentiende levensjaar ten minste vijf jaar rechtmatig in Nederland had gewoond en dat zijn band met Nederland zwaarder had moeten wegen in de beoordeling van de staatssecretaris. De rechtbank had echter terecht opgemerkt dat de vreemdeling na zijn terugkeer naar Turkije in 1983 zelf de keuze had gemaakt om daar te blijven en een leven op te bouwen. De Raad van State bevestigde het oordeel van de rechtbank dat de banden van de vreemdeling met Turkije sterker waren dan die met Nederland, en dat de staatssecretaris zich op het standpunt mocht stellen dat Nederland niet het meest aangewezen land voor hem was.

De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De staatssecretaris werd niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak benadrukt de afweging die gemaakt moet worden bij aanvragen voor verblijfsvergunningen, waarbij de persoonlijke omstandigheden van de aanvrager en zijn banden met het land van herkomst een belangrijke rol spelen.

Uitspraak

202202903/1/V3.
Datum uitspraak: 8 juli 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 4 mei 2022 in zaak nr. 21/5583 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 19 februari 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 24 augustus 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 mei 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Wat u aanvoert in uw hogerberoepschrift slaagt niet. De rechtbank is tot het juiste oordeel gekomen. U heeft de staatssecretaris gevraagd om wedertoelating, omdat u vóór uw negentiende levensjaar ten minste vijf jaar rechtmatig in Nederland heeft gewoond (artikel 3.92, eerste lid, onder b, van de Vb 2000). Bij zo'n aanvraag beoordeelt de staatssecretaris of Nederland het meest aangewezen land is. U voert aan dat de staatssecretaris in beroep alleen maar erop heeft gewezen dat u lang in Turkije heeft gewoond, terwijl u op de zitting met de rechter erover heeft gesproken dat u bekend bent met onder andere de Nederlandse cultuur, het dagelijks leven en de Nederlandse wetten. U vindt dat uw band met Nederland zwaarder had moeten wegen in het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft deze omstandigheden niet allemaal in haar uitspraak genoemd en vooral benadrukt welke banden u met Turkije heeft. Maar dit maakt haar oordeel niet verkeerd. De rechtbank wijst erop dat het niet uw eigen keuze is geweest om in 1983 terug te keren naar Turkije. Zij wijst er terecht op dat het wel uw eigen keuze was om daar na terugkeer te blijven, om in Turkije uw leven op te bouwen en een gezin te stichten. De rechtbank is om deze reden terecht tot het oordeel gekomen dat uw banden met Turkije sterker zijn. De staatssecretaris heeft zich daarom op het standpunt mogen stellen dat Nederland voor u niet het meest aangewezen land is en u niet aan de voorwaarden voldoet om de door u gevraagde vergunning te krijgen. Dat u in Nederland wilt werken als adviseur voor integratieprojecten maakt dat niet anders.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Soffers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier.
w.g. Soffers
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Annen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2022
765