ECLI:NL:RVS:2022:193
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag staatssecretaris Justitie en Veiligheid
Op 21 januari 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 2 december 2020 een aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen en hem opgedragen Nederland binnen vier weken te verlaten. De vreemdeling had hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 24 december 2021 het beroep gegrond verklaarde en de staatssecretaris opdroeg een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter overwoog dat de staatssecretaris binnen zes maanden na de uitspraak van de rechtbank een nieuw besluit moet nemen. Aangezien er een uitspraak op het hoger beroep wordt verwacht voor het verstrijken van deze termijn en er geen andere spoedeisende omstandigheden zijn gesteld, was er geen spoedeisend belang voor het treffen van de verzochte voorziening. Het verzoek werd afgewezen, en de staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 759,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.
De uitspraak benadrukt het belang van de termijnen in het vreemdelingenrecht en de voorwaarden waaronder voorlopige voorzieningen kunnen worden getroffen. De voorzieningenrechter heeft de afweging gemaakt tussen de belangen van de staatssecretaris en de vreemdeling, waarbij de procedurele waarborgen en de noodzaak van een zorgvuldige besluitvorming voorop stonden.