202103312/3/A3.
Datum beslissing: 6 juli 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 april 2021 in zaak nr. 19/7910 19/8024 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Defensie.
Procesverloop
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 april 2021 in zaak nr. 19/7910 19/8024.
Het gaat in die zaak om een inzageverzoek van [appellant] op grond van de Wet inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 (hierna: de Wiv).
De minister heeft de vertrouwelijke versies van een aantal gedingstukken overgelegd waarin enkele aanvullende opmerkingen over de toegepaste weigeringsgronden zijn opgenomen. Ten aanzien van deze aanvullende opmerkingen heeft de minister met verwijzing naar artikel 8:29 van de Awb medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling hiervan kennis zal mogen nemen.
Het betreft producties 14.1, 16.2 en 16.3.
Overwegingen
1. De minister heeft de Afdeling wegens het bestaan van gewichtige redenen verzocht te bepalen dat alleen de Afdeling van de vertrouwelijke versies van deze stukken inclusief de daarbij gemaakte opmerkingen kennis zal nemen. Deze opmerkingen vallen niet onder het bereik van het verzoek van [appellant] op grond van de Wiv, zodat de Afdeling hierover een beslissing dient te nemen.
De minister stelt zich op het standpunt dat beperking van de kennisneming van de aanvullende opmerkingen noodzakelijk is omdat die zicht geven op staatsgeheime informatie. Als deze informatie openbaar wordt gemaakt kan volgens de minister onder meer de herleidbaarheid van de bron niet worden uitgesloten.
2. Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of de weigering dan wel beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het hoger beroep relevante informatie en het belang dat de bestuursrechter beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.
3. De Afdeling heeft kennisgenomen van de door de minister overgelegde aanvullende opmerkingen over de toegepaste weigeringsgronden. Zij stelt vast dat deze opmerkingen informatie bevatten over de redenen waarom de minister geen inzage wil geven in de betreffende passage. De minister stelt voor een deel van deze opmerkingen terecht dat als die worden vrijgegeven, de herleidbaarheid van de bron niet kan worden uitgesloten. Voor de resterende opmerkingen gaat het om anderszins onderliggende staatsgeheime informatie. Naar het oordeel van de Afdeling weegt het belang bij beperking van de kennisneming in dit geval daarom zwaarder dan het belang dat [appellant] kennis kan nemen van de nadere motivering.
4. De Afdeling acht daarom het verzoek tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek toe.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer
w.g. Van Tuyll van Serooskerken
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2022