202101964/1/A3.
Datum uitspraak: 6 juli 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 18 februari 2021 in zaak nr. 20/1680 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2019 heeft de korpschef van de nationale politie het aan [appellant] verleende wapenverlof ingetrokken.
Bij besluit van 6 februari 2020 heeft de minister het door [appellant] daartegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 februari 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juni 2022, waar [appellant] is verschenen.
Overwegingen
Wet- en regelgeving
1. De relevante wet- en regelgeving is vermeld in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2. [appellant] mocht een wapen en munitie hebben. Hij gebruikte dat voor het schieten bij een schietvereniging. Het wapenverlof was geldig tot en met 31 maart 2020. De korpschef heeft het wapenverlof ingetrokken bij het besluit van 27 juni 2019. De korpschef vond het namelijk niet meer verantwoord dat [appellant] het wapen en de munitie heeft. De korpschef baseert zich daarvoor op een mutatierapport. Daarin staat dat de politieambtenaar zich zorgen maakt over de geestelijke gesteldheid van [appellant]. Dat komt door meldingen die bij de politie zijn gedaan over het gedrag van [appellant] en uit eigen observatie.
De minister vindt dat de korpschef het wapenverlof mocht intrekken. Ook de rechtbank heeft geoordeeld dat wapens en munitie niet langer aan [appellant] kunnen worden toevertrouwd.
[appellant] is het daar niet mee eens. Hij wil zijn wapenverlof houden om te trainen en beveiliger te kunnen worden.
Gronden hoger beroep
3. [appellant] betoogt dat de intrekking onterecht is omdat nergens uit blijkt dat de meldingen betrouwbaar zijn en in het mutatierapport onjuistheden staan. [appellant] ontkent dat hij kinderen heeft uitgescholden en bedreigd. Verder heeft hij nooit vuilniszakken voor zijn ramen geplakt. Bovendien is de politieambtenaar, met wie hij een gesprek heeft gehad, geen psycholoog of psychiater. De politieambtenaar kan dus niet oordelen over zijn geestelijke gesteldheid. In de door [appellant] overgelegde verklaring van de psychiater staat juist dat hij geen psychische klachten heeft. Dat zijn woonwijk geen veilige wijk is, is daarentegen algemeen bekend.
Beoordeling
Conclusie
4. De Afdeling oordeelt dat het betoog van [appellant] niet slaagt. De Afdeling komt tot dit oordeel om de volgende redenen.
Beoordelingskader
5. De bevoegdheid om een wapenverlof in te trekken staat in artikel 7, tweede lid, van de Wet wapens en munitie (hierna: de Wwm). Met die bevoegdheid kan de korpschef maatregelen treffen om de veiligheid van de samenleving te beschermen. De intrekking van het wapenverlof is zo’n maatregel. Deze is niet bedoeld om een strafrechtelijke sanctie op te leggen. Tegen de achtergrond van dat grote maatschappelijke veiligheidsbelang is reeds geringe twijfel aan het verantwoord zijn van het hebben van een wapenverlof voldoende reden om dat in te trekken. Die twijfel moet wel objectief toetsbaar zijn (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 23 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2965). Mocht de minister afgaan op het mutatierapport?
6. De korpschef heeft zich gebaseerd op het mutatierapport van 2 juli 2019. Dat mutatierapport is opgesteld naar aanleiding van een mail van de buurtopbouwwerker. In die mail staat dat een geschrokken moeder kwam melden dat een Antilliaanse buurman, die in het portiek naast de grote boomkrans woont, een paar spelende kinderen had bedreigd en uitgescholden. In de basisregistratie persoonsgegevens staat [appellant] op dit adres ingeschreven. Verder is in het mutatierapport vastgelegd dat een andere persoon heeft gemeld dat een vriend van hem heeft verteld dat [appellant] een paar weken geleden hem met een vuurwapen heeft bedreigd. In het mutatierapport wordt ook verslag gedaan van het gesprek dat de verbalisant met [appellant] heeft gehad. De verbalisant vond dat [appellant] een nerveuze en instabiele indruk maakte. Ook liet [appellant] foto’s en filmpjes op zijn telefoon zien die hij heeft gemaakt van volgens hem criminelen. Hij verklaarde dat te doen om zo bewijs te hebben als de politie dat nodig zou hebben. In totaal zag de verbalisant 1360 opnames staan op de telefoon van [appellant]. Tot slot verwijst het mutatierapport naar het mutatierapport van 1 april 2019. Dat rapport is opgemaakt naar aanleiding van een huisbezoek in verband met de aanvraag voor het wapenverlof. Daarin staat dat het huis er rommelig en vervuild uit zag.
6.1. Mutatierapporten zijn geen op ambtseed of -belofte opgemaakte processen-verbaal. Toch mag een bestuursorgaan in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een mutatierapport. Wel kan de bewijskracht daarvan door een gemotiveerde betwisting worden aangetast.
6.2. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat wat [appellant] heeft aangevoerd als tegenbewijs geen twijfel wekt aan de juistheid van het relaas van het mutatierapport. Wat daarin is vastgelegd, mocht dus aan het besluit om het wapenverlof in te trekken ten grondslag worden gelegd. De Afdeling heeft voor dit oordeel de volgende afweging gemaakt.
De enkele ontkenning van de in het mutatierapport genoemde meldingen is onvoldoende. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, is daarbij van belang dat de meldingen afzonderlijk van elkaar zijn gedaan door twee personen. Door het weglakken van de namen van betrokkenen is het mutatierapport weliswaar lastiger te lezen, maar dat neemt niet weg dat de feiten en omstandigheden waaronder die zouden hebben plaatsgevonden, duidelijk zijn. Bovendien zijn de namen bekend bij de politie. Ook ziet de vermelding in het mutatierapport van een andere Antilliaanse man in de woning, anders dan [appellant] in hoger beroep stelt, niet op een bezoek aan zijn woning maar op het bezoek aan de woning van de vriend van de andere persoon. Dat [appellant] degene is geweest die de bedreigingen heeft geuit, kan daarmee niet worden betwist.
Dat de verbalisant geen psycholoog is, betekent niet dat zij geen beschrijving kan geven van haar waarneming. Voor haar bevindingen is ook van belang het aantal foto’s en filmpjes dat [appellant] heimelijk heeft gemaakt van mensen en aan de verbalisant heeft laten zien.
Het betoog van [appellant] dat de politieambtenaren bij hun bezoek op 27 juni 2019 niet verder zijn gekomen dan de hal en dus nooit hebben kunnen zien hoe zijn woning eruit zag, gaat voorbij aan het feit dat de politieambtenaren die op 28 maart 2019 zijn woning hebben bezocht wel andere ruimtes hebben gezien. Zij hebben in het mutatierapport van 1 april 2019 vastgelegd dat de woning er rommelig en vervuild uit zag. Dat [appellant] nooit vuilniszakken op de ramen had, zoals hij stelt, maakt niet dat daarom de waarnemingen over de staat van de woning onjuist zijn en niet mochten worden betrokken bij het besluit. De ramen waren, zo heeft [appellant] verklaard, geblindeerd omdat hij door een oogziekte niet goed tegen licht kan.
De rechtbank heeft dus terecht overwogen dat de informatie uit het mutatierapport voldoende objectief toetsbaar is.
Is er sprake van geringe twijfel?
7. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de minister zich, in navolging van de korpschef, op het standpunt mocht stellen dat, gezien de informatie uit de mutatierapporten, er bij [appellant] een verhoogd risico op misbruik van een vuurwapen bestaat. Uit de informatie van het mutatierapport mocht de minister afleiden dat deze getuigt van agressie, impulsiviteit en onvoldoende zelfregulatie bij [appellant]. Dat zijn risicofactoren die volgens de Circulaire wapens en munitie 2018 worden meegewogen als een besluit wordt genomen. Verder is van belang dat [appellant] zich als houder van het wapenverlof in een uitzonderingspositie bevindt, nu het voorhanden hebben van wapens en munitie in beginsel verboden is. Van hem mag dus worden verwacht dat hij terughoudendheid toont in zijn gedrag en uitlatingen.
De rechtbank heeft ook terecht overwogen dat uit de door [appellant] overgelegde verklaring van de psychiater niet een andere conclusie volgt. De psychiater schrijft weliswaar dat [appellant] geen psychische klachten heeft, maar ook dat hij zich kan voorstellen dat de achterdocht van [appellant] naar buurtgenoten ervoor heeft gezorgd dat zijn wapenvergunning is ingetrokken. Daarmee geeft de psychiater niet een ondubbelzinnig positief oordeel over het verantwoord kunnen toevertrouwen van een wapen of munitie aan [appellant].
8. De rechtbank heeft dus terecht geoordeeld dat geringe twijfel bestaat aan het verantwoord zijn van het wapenverlof en dat die twijfel voldoende is voor het intrekken van het wapenverlof van [appellant].
Slotsom
9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
10. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, griffier.
w.g. Minderhoud
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Tuyll van Serooskerken
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2022
290
BIJLAGE
Wet wapens en munitie
Artikel 7
[-]
2. De in deze wet genoemde erkenningen, consenten, vergunningen, verloven en ontheffingen kunnen, onverminderd de bijzondere gronden tot wijziging of intrekking daarvan en onverminderd Verordening (EU) nr. 258/2012, door het bestuursorgaan dat deze heeft verleend of door Onze Minister worden gewijzigd of ingetrokken:
a. […];
b. indien er aanwijzingen zijn dat aan de houder daarvan het onder zich hebben van wapens of munitie niet langer kan worden toevertrouwd;
[…].
Circulaire wapens en munitie 2018
B. Bijzonder deel
1.1 […]
‘Vrees voor misbruik’ en ‘het niet langer kunnen toevertrouwen’ zijn twee verschillende omschrijvingen voor in feite dezelfde situatie. Hetgeen hierna wordt opgemerkt met betrekking tot de invulling van het ‘vrees voor misbruik-criterium’ kan daarom analoog worden toegepast indien het de intrekking of weigering van een vergunning betreft om reden dat het voorhanden hebben van wapens of munitie niet (langer) kan worden toevertrouwd.
1.2 […]
Voor de beoordeling van de vraag of in een bepaald geval vrees voor misbruik bestaat worden in dit onderdeel een aantal concrete criteria gegeven. De korpschef zal aan de hand van deze criteria in elk geval afzonderlijk moeten bezien of er sprake is van ‘vrees voor misbruik’.
Bij het onderzoek in verband met de vraag of er vrees voor misbruik bestaat kan gebruik worden gemaakt van informatie afkomstig uit de registers van de justitiële documentatie en van andere, politiële informatie, die afkomstig kan zijn uit verschillende bronnen.
Bij dergelijk onderzoek kan blijken van:
a. veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken;
b. andere omtrent de aanvrager bekende feiten.
Ad a. […]
Ad b. (andere omtrent de aanvrager bekende feiten)
Algemeen
Vrees voor misbruik kan ook worden aangenomen op basis van andere, niet uit veroordelingen of transacties gebleken, omtrent betrokkene bekende feiten.
In zijn algemeenheid geldt dat tegen een aanvrager (houder) bestaande bezwaren, voor zover daarvan niet reeds blijkt uit veroordelingen of opgemaakte processen-verbaal, alsnog in een rapport dienen te worden vastgelegd.
[…]
Psychische gesteldheid
In beginsel is het niet verantwoord om aan iemand die - door oorzaken van zowel interne, als externe aard - onder sterke psychische druk staat, wat tot uitdrukking komt in een onvoorspelbaar gedragspatroon of (bijvoorbeeld) alcohol- en drugsmisbruik en waarbij de indruk bestaat dat de vergunninghouder zichzelf niet in de hand heeft, het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie toe te vertrouwen. In het bezit van een vuurwapen zou de vergunninghouder een gevaar zijn voor zichzelf en voor de openbare orde en veiligheid. Indien de aanvrager of vergunninghouder - in tegenstelling tot de korpschef - van mening is dat het voorhanden hebben van wapens en munitie wel aan hem kan worden toevertrouwd dan dient hij dit aan te tonen middels een schriftelijke verklaring van een arts/psychiater. Uit deze verklaring moet duidelijk blijken dat de arts/psychiater bekend is met de problemen van betrokkene en dat deze niet (langer) een belemmering vormen om aan betrokkene een vergunning te verlenen voor het voorhanden hebben van (vuur)wapens. Een dergelijke verklaring wordt dan in de beoordeling betrokken, maar daaraan hoeft niet altijd doorslaggevende betekenis te worden toegekend. Dat is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Zo mag van iemand die recent nog onder behandeling was in verband met zijn psychische gesteldheid, worden verwacht dat hij over een langere periode aantoont dat zijn psychische gesteldheid niet meer aan het bezit van wapens en munitie in de weg staat.
Risicofactoren betreffende de psychische gesteldheid van aanvragers of houders van een wapenverlof met het oog op potentieel misbruik van een (legaal) vuurwapen zijn:
Klinische factoren (psychische stoornis, verslaving, gedwongen opname, forensische zorg en suïcidale gedachten);
Stressvolle omstandigheden (problemen in relationele sfeer, problemen in de arbeidssfeer of opleiding, gebrekkig sociaal steunsysteem en stressvolle levensomstandigheden);
Specifieke kenmerken van de aanvrager (agressie, crimineel gedrag, impulsiviteit en zelfregulatie, zelfstandige handelingsbekwaamheid, fascinatie voor geweld, extreme uitingen en/of uitingen van radicalisering).
Deze risicofactoren worden in het aanvraagproces in ieder geval meegewogen. Daarbij gaat het niet zozeer om de klinische kant van de psychische aandoening, maar veel meer om het risico dat de aandoening inhoudt voor risicovol gedrag.