ECLI:NL:RVS:2022:1882
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing uitstel van vertrek door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Op 6 juli 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had op 4 mei 2021 de aanvraag van de vreemdeling om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 24 juni 2021 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, op 16 mei 2022 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door een gemachtigde, heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. In de procedure heeft de vreemdeling de gelegenheid gekregen om zich nader uit te laten. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft echter vastgesteld dat het hoger beroep zich niet richt tegen de uitspraak van de rechtbank, omdat de vreemdeling niet heeft toegelicht waarom deze uitspraak volgens haar onjuist zou zijn. Hierdoor kon de Afdeling geen inhoudelijk oordeel vellen over het hoger beroep, zoals vereist onder artikel 85 van de Vw 2000.
Uiteindelijk heeft de Afdeling het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de zaak niet verder in behandeling wordt genomen. De staatssecretaris is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan op 6 juli 2022, en is vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. M.T. Annen, griffier.