ECLI:NL:RVS:2022:1859

Raad van State

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
30 juni 2022
Zaaknummer
202103312/2/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een inzageverzoek op grond van de Wet inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 met betrekking tot staatsgeheime informatie

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 april 2021, waarin een inzageverzoek op grond van de Wet inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 (Wiv) werd behandeld. De minister van Defensie heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verzocht om te bepalen dat alleen de Afdeling kennis mag nemen van een vertrouwelijke versie van een stuk, inclusief aanvullende opmerkingen over de toegepaste weigeringsgronden. Dit verzoek is gedaan op basis van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarbij de minister gewichtige redenen aanvoert die verband houden met staatsgeheime informatie.

De Afdeling heeft de argumenten van de minister in overweging genomen en vastgesteld dat de aanvullende opmerkingen informatie bevatten die inzicht geven in de redenen voor de weigering van inzage. De minister heeft terecht gesteld dat openbaarmaking van deze opmerkingen de herleidbaarheid van de bron niet kan uitsluiten, wat een risico vormt voor de staatsveiligheid. De Afdeling heeft een belangenafweging gemaakt tussen het recht van [appellant] op informatie en het belang van de staatsveiligheid.

Uiteindelijk heeft de Afdeling besloten dat het belang van beperking van de kennisneming in dit geval zwaarder weegt dan het belang van [appellant] om kennis te nemen van de nadere motivering. Het verzoek tot beperkte kennisneming is dan ook gerechtvaardigd en de Afdeling heeft het verzoek toegewezen. De beslissing is op 29 juni 2022 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

202103312/2/A3.
Datum beslissing: 29 juni 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 april 2021 in zaak nr. 19/7910 en 19/8024 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Defensie.
Procesverloop
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 april 2021 in zaak nr. 19/7910 19/8024.
Het gaat in die zaak om een inzageverzoek van [appellant] op grond van de Wet inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 (hierna: de Wiv).
De minister heeft de vertrouwelijke versie van één gedingstuk overgelegd waarin enkele aanvullende opmerkingen over de toegepaste weigeringsgronden zijn opgenomen. Ten aanzien van deze aanvullende opmerkingen heeft de minister met verwijzing naar artikel 8:29 van de Awb medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling hiervan kennis zal mogen nemen.
Het betreft productie 14.2.
Overwegingen
1.       De minister heeft de Afdeling wegens het bestaan van gewichtige redenen verzocht te bepalen dat alleen de Afdeling van de vertrouwelijke versie van dit stuk inclusief de daarbij gemaakte opmerkingen kennis zal nemen. Deze opmerkingen vallen niet onder het bereik van het verzoek van [appellant] op grond van de Wiv, zodat de Afdeling hierover een beslissing dient te nemen.
De minister stelt zich op het standpunt dat beperking van de kennisneming van de aanvullende opmerkingen noodzakelijk is omdat die zicht geven op staatsgeheime informatie. Als deze informatie openbaar wordt gemaakt kan volgens de minister herleidbaarheid van de bron niet worden uitgesloten.
2.       Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of de weigering dan wel beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het hoger beroep relevante informatie en het belang dat de bestuursrechter beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.
3.       De Afdeling heeft kennisgenomen van de door de minister overgelegde aanvullende opmerkingen over de toegepaste weigeringsgronden. Zij stelt vast dat deze opmerkingen informatie bevatten over de redenen waarom de minister geen inzage wil geven in de betreffende passage. De minister stelt terecht dat als deze opmerkingen worden vrijgegeven, de herleidbaarheid van de bron niet kan worden uitgesloten. Naar het oordeel van de Afdeling weegt het belang bij beperking van de kennisneming in dit geval zwaarder dan het belang dat [appellant] kennis kan nemen van de nadere motivering.
4.       De Afdeling acht daarom het verzoek tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek toe.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer
w.g. Van Tuyll van Serooskerken
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2022