ECLI:NL:RVS:2022:1846

Raad van State

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
29 juni 2022
Zaaknummer
202108162/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en bewijsvermoeden bij verkeerd aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op 21 juni 2021 spoedeisende bestuursdwang toegepast wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen. Dit leidde tot het verwijderen van een platgemaakte doos die naast een papiercontainer was aangetroffen. De doos was te herleiden naar [appellant], wiens naam en adres op het adreslabel stonden. [Appellant] betwistte niet dat de doos van hem afkomstig was, maar stelde dat hij deze in de papierbak had gedeponeerd samen met andere dozen. Hij kon echter niet aantonen dat hij dit had gedaan en vermoedde dat iemand anders de doos uit de container had gehaald.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 2 juni 2022 behandeld. Tijdens de zitting werd duidelijk dat het college ervan uitging dat [appellant] de doos verkeerd had aangeboden, omdat deze aan hem kon worden herleid. De Afdeling oordeelde dat het college terecht had aangenomen dat [appellant] de overtreder was, aangezien hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij de doos niet verkeerd had aangeboden. De stelling van [appellant] dat de kleppen van de papiercontainers zo zijn ontworpen dat afval eruit kan schuiven, werd niet als voldoende bewijs gezien om zijn vermoeden te onderbouwen.

De Afdeling verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat het college geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 29 juni 2022, waarbij mr. W. den Ouden als lid van de enkelvoudige kamer de beslissing heeft vastgesteld, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.

Uitspraak

202108162/1/R4.
Datum uitspraak: 29 juni 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 17 juli 2021 heeft het college zijn beslissing om op 21 juni 2021 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 126,00, voor rekening van [appellant] komt.
Bij besluit van 29 december 2021 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juni 2022, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. J.J. Markerink en mr. F. Naghi-Zadeh, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een platgemaakte doos die op 21 juni 2021 is aangetroffen naast een bovengrondse papiercontainer ter hoogte van de [locatie] in Den Haag. Het college is ervan uitgegaan dat [appellant] de doos verkeerd heeft aangeboden, omdat zijn naam en adres op het adreslabel op de doos staan.
2.       [appellant] betwist niet dat de doos van hem afkomstig is, maar stelt dat hij hem, samen met een aantal andere dozen, in de papierbak heeft gedaan. Daarbij merkt hij op dat hij dat niet kan aantonen, aangezien hij niet beschikt over camerabeelden hiervan en ook niet van hem kan worden verwacht dat hij bij de container blijft staan totdat deze wordt geleegd. Hij vermoedt dat iemand anders zijn doos daaruit heeft gehaald om zijn of haar eigen oud papier erin te kunnen doen. Ter zitting heeft hij aangevoerd dat de kleppen van de bovengrondse papiercontainers zo zijn ontworpen dat na het openen van de klep, het papierafval dat bovenop in de container ligt, door de vulgleuf eruit kan schuiven of eruit kan worden gehaald. Daarbij heeft hij erop gewezen dat veel papiercontainers inmiddels zijn vervangen door een type container waarbij dat niet zo makkelijk kan. Volgens hem blijkt daaruit dat het oude type container het probleem had dat papierafval dat daarin was gedeponeerd er makkelijk weer uit kon.
2.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Daarbij is onderkend dat het voor de betrokkene lastig of zelfs onmogelijk kan zijn om het bewijsvermoeden te weerleggen. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.
2.2.    Door het adreslabel is de doos tot [appellant] te herleiden. Dit betekent dat het college mag aannemen dat hij de overtreder is, tenzij hij aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die de doos verkeerd heeft aangeboden. Met zijn stelling dat hij de doos in de papierbak heeft gedaan en zijn vermoeden dat iemand anders de doos daaruit heeft gehaald, heeft hij dat niet aannemelijk gemaakt. Zijn eigen verklaring dat hij de doos in de papierbak heeft gedaan, is onvoldoende objectief om dat aannemelijk te maken. De omstandigheid dat het bij een bovengrondse papiercontainer mogelijk is dat juist daarin aangeboden papierafval er weer uit wordt gehaald, maakt niet aannemelijk dat iemand dat in dit geval heeft gedaan met de aangetroffen doos. Aangezien [appellant] zijn vermoeden dat iemand dat heeft gedaan, niet met bewijsstukken heeft onderbouwd of anderszins aannemelijk heeft gemaakt, heeft hij daarmee niet aannemelijk gemaakt dat hij niet degene is geweest die de doos verkeerd heeft aangeboden. Het college heeft hem dan ook terecht als overtreder aangemerkt.
Overigens heeft het college ter zitting toegelicht dat de vervanging van de papiercontainers niet te maken had met de omstandigheid dat papierafval daar makkelijk weer uit kon, maar dat de oude papiercontainers zijn vervangen door een nieuw type met een sensor die de vulgraad meet, zodat die containers gerichter kunnen worden geleegd.
Het betoog faalt.
3.       Het beroep is ongegrond.
4.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. den Ouden, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.
w.g. Den Ouden
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2022
687