ECLI:NL:RVS:2022:1817

Raad van State

Datum uitspraak
28 juni 2022
Publicatiedatum
27 juni 2022
Zaaknummer
202105491/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 1 juli 2019 afgewezen, waarna de vreemdeling bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 15 mei 2020 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, op 23 juli 2021 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Khalaf, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 28 juni 2022 uitspraak gedaan. Het hoger beroep is ongegrond verklaard, wat betekent dat de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De Afdeling oordeelt dat het hogerberoepschrift geen nieuwe vragen bevat die relevant zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. De rechtsvragen die aan de orde zijn, zijn eerder door de Afdeling beantwoord in eerdere uitspraken. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden, en de beslissing van de rechtbank blijft in stand.

Uitspraak

202105491/1/V1.
Datum uitspraak: 28 juni 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 23 juli 2021 in zaak nr. 20/4766 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 1 juli 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 15 mei 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 juli 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Khalaf, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1.    Het hoger beroep gaat namelijk over rechtsvragen die eerder door de Afdeling zijn beantwoord (uitspraak van 28 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:628, onder 4 tot en met 5, over de vergewisplicht van de staatssecretaris bij verklaringen van onderzoek van Bureau Documenten, en uitspraak van 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:245, onder 2 tot en met 2.3 en 3 tot en met 3.3, over het beoordelingskader in nareiszaken en de beschikbaarheid van Eritrese documenten). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2022
282-966