ECLI:NL:RVS:2022:1812

Raad van State

Datum uitspraak
27 juni 2022
Publicatiedatum
27 juni 2022
Zaaknummer
202105073/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 22 juli 2019 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd op 24 maart 2020 door de staatssecretaris ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank Den Haag op 9 juni 2020 het beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk verklaard. De vreemdeling heeft verzet aangetekend tegen deze uitspraak, maar de rechtbank heeft bij mondelinge uitspraak op 4 februari 2021 het verzet ongegrond verklaard. Hierop heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 27 juni 2022 uitspraak gedaan. In de overwegingen werd vastgesteld dat de rechtbank uitspraak heeft gedaan op het verzet van de vreemdeling, en dat tegen zo’n uitspraak geen hoger beroep kan worden ingesteld. De Afdeling heeft geoordeeld dat de aangevoerde gronden in hoger beroep geen reden zijn om het hoger beroep toch in behandeling te nemen, aangezien er geen sprake is van een onterecht proces. De Afdeling verklaarde zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202105073/1/V1.
Datum uitspraak: 27 juni 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 februari 2021 in zaak nr. 20/2636 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 22 juli 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 24 maart 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 juni 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling verzet gedaan.
Bij mondelinge uitspraak van 4 februari 2021 heeft de rechtbank dat verzet ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, advocaat te Wassenaar, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft nadere stukken ingediend.
Overwegingen
1.       De rechtbank heeft uitspraak gedaan op het verzet van de vreemdeling (artikel 8:55, zevende lid, van de Awb). Tegen zo’n uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld (artikel 8:104, tweede lid, van de Awb).
2.       Wat de vreemdeling in hoger beroep aanvoert is geen reden om het hoger beroep toch in behandeling te nemen. Het verbod op hoger beroep kan alleen worden doorbroken als er geen eerlijk proces is geweest. Dit doet zich hier niet voor.
3.       De Afdeling is onbevoegd van het hoger beroep kennis te nemen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Verbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2022
574-958