ECLI:NL:RVS:2022:1798
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling, afkomstig uit Ethiopië, had op 19 maart 2020 een aanvraag ingediend, die door de staatssecretaris werd afgewezen. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, verklaarde op 18 februari 2021 het beroep van de vreemdeling ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. D. de Vries, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 23 juni 2022 geoordeeld dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het besluit van de staatssecretaris onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. De staatssecretaris heeft nagelaten te onderzoeken of de vreemdeling een beschermenswaardige politieke overtuiging heeft, ondanks dat de vreemdeling geloofwaardig heeft verklaard dat hij betrokken was bij politieke activiteiten in Duitsland en Nederland.
De Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het besluit van de staatssecretaris van 19 maart 2020 vernietigd. De staatssecretaris is verplicht om een nieuw besluit te nemen, waarbij hij de beschermenswaardige politieke overtuiging van de vreemdeling moet onderzoeken. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 2.277,00 zijn vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.