ECLI:NL:RVS:2022:1798

Raad van State

Datum uitspraak
23 juni 2022
Publicatiedatum
23 juni 2022
Zaaknummer
202101302/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling, afkomstig uit Ethiopië, had op 19 maart 2020 een aanvraag ingediend, die door de staatssecretaris werd afgewezen. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, verklaarde op 18 februari 2021 het beroep van de vreemdeling ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. D. de Vries, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 23 juni 2022 geoordeeld dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het besluit van de staatssecretaris onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. De staatssecretaris heeft nagelaten te onderzoeken of de vreemdeling een beschermenswaardige politieke overtuiging heeft, ondanks dat de vreemdeling geloofwaardig heeft verklaard dat hij betrokken was bij politieke activiteiten in Duitsland en Nederland.

De Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het besluit van de staatssecretaris van 19 maart 2020 vernietigd. De staatssecretaris is verplicht om een nieuw besluit te nemen, waarbij hij de beschermenswaardige politieke overtuiging van de vreemdeling moet onderzoeken. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 2.277,00 zijn vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.

Uitspraak

202101302/1/V2.
Datum uitspraak: 23 juni 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 18 februari 2021 in zaak nr. NL20.7406 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 19 maart 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 18 februari 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. D. de Vries, advocaat te Leeuwarden, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend. De vreemdeling heeft daarop gereageerd.
Overwegingen
1.       De vreemdeling, afkomstig uit Ethiopië, klaagt in zijn grief terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. De staatssecretaris heeft immers ten onrechte niet onderzocht en beoordeeld of de vreemdeling een beschermenswaardige politieke overtuiging heeft, terwijl hij geloofwaardig heeft geacht dat de vreemdeling in Duitsland en Nederland heeft deelgenomen aan vergaderingen en activiteiten van de Ethiopische politieke bewegingen EPPF(G) en PG7.
2.       Het hoger beroep is alleen al daarom gegrond. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd te bespreken. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 19 maart 2020 wordt wegens strijd met artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb vernietigd. Dit betekent dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen en daarvoor moet onderzoeken en beoordelen of de vreemdeling een beschermenswaardige politieke overtuiging heeft. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 18 februari 2021 in zaak nr. NL20.7406;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      vernietigt het besluit van 19 maart 2020, V-[…];
V.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. van Wezep, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Wezep
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2022
844