Uitspraak
Datum uitspraak: 22 juni 2022
AFDELINGBESTUURSRECHTSPRAAK
voorzitter
griffier
Raad van State
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de burgemeester van Schiedam tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De burgemeester had op 24 oktober 2019 besloten om een woning in Schiedam te sluiten op basis van spoedeisende bestuursdwang, omdat er vermoedelijk zonder vergunning een bordeel werd geëxploiteerd. Toezichthouders troffen op 18 oktober 2019 vier personen aan die seksuele diensten aanboden in de woning, die via Airbnb werd verhuurd door de wederpartij, die op dat moment in het buitenland verbleef. De burgemeester sloot de woning voor twee weken, maar verlengde deze sluiting later tot drie maanden. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten, maar dat de verdere sluiting na de spoedsluiting onevenredig was. De burgemeester ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de burgemeester niet in redelijkheid kon stellen dat de verdere sluiting van de woning evenredig was. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de gevolgen van de sluiting voor de wederpartij onevenredig waren in verhouding tot de doelen die de burgemeester met de sluiting wilde bereiken. De burgemeester had niet voldoende onderbouwd waarom er na de spoedsluiting nog een risico op recidive bestond, vooral gezien de maatregelen die de wederpartij had genomen om herhaling te voorkomen. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De burgemeester werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de wederpartij.