ECLI:NL:RVS:2022:1732

Raad van State

Datum uitspraak
17 juni 2022
Publicatiedatum
20 juni 2022
Zaaknummer
202202712/1/V3 en 202202712/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening en bevestiging uitspraak rechtbank inzake uitstel van vertrek voor vreemdeling

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 17 juni 2022 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en het hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De vreemdeling stelde dat hij niet terug kon keren naar Angola vanwege de noodzakelijke medische zorg die hij daar niet zou kunnen krijgen.

De rechtbank had eerder het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, en de vreemdeling ging hiertegen in hoger beroep. De voorzieningenrechter oordeelde dat het hoger beroep niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank leidde, omdat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moesten worden. De voorzieningenrechter bevestigde de overwegingen van de rechtbank dat de vreemdeling niet aannemelijk had gemaakt dat hij geen toegang had tot noodzakelijke zorg in Angola.

De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 17 juni 2022.

Uitspraak

202202712/1/V3 en 202202712/2/V3.
Datum uitspraak: 17 juni 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 8 april 2022 in zaak nr. NL21.19039 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 16 september 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem krachtens artikel 64 van de Vw 2000 uitstel van vertrek te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 2 december 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 april 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.J.P. Cats, advocaat te Emmen, hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1.    De rechtbank heeft namelijk terecht overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen toegang heeft tot de voor hem noodzakelijke zorg in Angola. Met de enkele stelling dat hij voor de noodzakelijke medische behandeling en medicatie is aangewezen op de private gezondheidszorg, heeft hij niet aangetoond wat de daadwerkelijke kosten daarvan zijn. Ook heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat de behandeling om financiële redenen voor hem niet feitelijk toegankelijk is (vergelijk de uitspraak van 12 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2392).
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M. Soffers, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. D.I. Schipper, griffier.
w.g. Soffers
voorzieningenrechter
w.g. Schipper
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2022
872