ECLI:NL:RVS:2022:1720

Raad van State

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
16 juni 2022
Zaaknummer
202105622/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen inreisverbod en onmiddellijke uitzetting van vreemdeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 30 augustus 2019 is genomen. Dit besluit hield in dat de vreemdeling Nederland onmiddellijk moest verlaten en dat er een inreisverbod tegen hem was uitgevaardigd. De rechtbank Den Haag heeft in een tussenuitspraak van 4 maart 2021 de staatssecretaris de gelegenheid gegeven om de motivering van het besluit aan te passen en heeft vragen gesteld over de stukken die de staatssecretaris had ingediend. De staatssecretaris heeft hierop gereageerd met een aanvullende motivering en antwoorden op de vragen, maar onder geheimhouding. Op 22 juli 2021 heeft de rechtbank het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van 30 augustus 2019 vernietigd. De vreemdeling heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraken.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 13 januari 2022 behandeld. De vreemdeling was bijgestaan door zijn advocaat, mr. E. Ceylan, terwijl de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. J.V. de Kort en drs. S.E. Hoogewoning. De Afdeling heeft overwogen dat de rechtbank het besluit van de staatssecretaris heeft vernietigd, waardoor de vreemdeling niet langer Nederland hoeft te verlaten en het inreisverbod als niet bestaand wordt beschouwd. Aangezien de staatssecretaris geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank, heeft de Afdeling geconcludeerd dat de vreemdeling geen belang heeft bij een beoordeling van het hoger beroep. Hierdoor is het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard en zijn er geen proceskosten aan de staatssecretaris opgelegd.

Uitspraak

202105622/1/V1.
Datum uitspraak: 22 juni 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 4 maart 2021 en haar einduitspraak van 22 juli 2021, beide in zaak nr. 19/9918, in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 30 augustus 2019 heeft de staatssecretaris bepaald dat de vreemdeling Nederland onmiddellijk moet verlaten en tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd.
Bij tussenuitspraak van 4 maart 2021 heeft de rechtbank de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld om gebruik te maken van de gelegenheid de motivering van het besluit aan te passen.
Daarnaast heeft de rechtbank drie vragen gesteld aan de staatssecretaris over de stukken die hij aan de rechtbank had verstrekt met een beroep op artikel 8:29 van de Awb.
De staatssecretaris heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend en - onder geheimhouding - antwoord gegeven op de vragen van de rechtbank.
Bij uitspraak van 22 juli 2021 heeft de rechtbank het door de vreemdeling ingestelde beroep tegen het besluit van 30 augustus 2019 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraken heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak gelijktijdig met zaak nr. 202102760/1/V6 ter zitting behandeld op 13 januari 2022, waar [de vreemdeling], bijgestaan door mr. E. Ceylan, advocaat te Amersfoort, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J.V. de Kort, advocaat te Den Haag, en drs. S.E. Hoogewoning, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       De rechtbank heeft het besluit van 30 augustus 2019 vernietigd, waardoor de vreemdeling Nederland niet onmiddellijk hoeft te verlaten en het inreisverbod tegen hem geacht wordt nooit te hebben bestaan. Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris geen hoger beroep ingesteld. Dat betekent in dit geval dat de vreemdeling geen belang heeft bij een beoordeling van het hoger beroep. De Afdeling komt dus niet toe aan een inhoudelijke behandeling van het hoger beroep en geeft geen oordeel over de inhoud van de uitspraken van de rechtbank.
2.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, voorzitter, en mr. A. Kuijer en mr. M. Soffers, leden, in tegenwoordigheid van mr. G. Kamminga, griffier.
w.g. Drop
voorzitter
w.g. Kamminga
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2022
876