202104176/1/R4.
Datum uitspraak: 3 juni 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[appellant], wonend te Doorn, gemeente Utrechtse Heuvelrug,
appellant,
en
de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug,
verweerder.
Openbare zitting gehouden op 3 juni 2022 om 10:00 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. E.A. Minderhoud, voorzitter
griffier: mr. J.A.A. van Roessel
jurist: mr. S.F. Kilicoglu
Verschenen:
[appellant], vertegenwoordigd door mr. P.J.G. van der Donck, advocaat in Maarn.
De raad, vertegenwoordigd door drs. ing. C. Vaartjes.
[partij].
Het beroep van [appellant] richt zich tegen het besluit van de raad van 27 mei 2021, waarbij de raad het bestemmingsplan "Sterkenburgerlaan 63a-65, Doorn" heeft vastgesteld.
Beslissing
De Afdeling verklaart het beroep van [appellant] ongegrond. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Gronden:
[appellant] betoogt dat de gekozen planbegrenzing in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, voor zover daarin niet ook zijn perceel is meegenomen. Hij voert daartoe aan dat het plan leidt tot versnippering van de omgeving. Volgens [appellant] had de raad met het oog op de aanwezige bebouwing in de omgeving van het plangebied, waaronder zijn perceel en dat van zijn buurman, een integrale visie voor het gehele gebied moeten ontwikkelen. Hij wijst erop dat naast het plangebied bebouwing aanwezig is achter de bestaande lintbebouwing, en de raad de kans heeft laten liggen om met het plan een aaneengesloten zone van woonbebouwing te creëren door ook zijn perceel een woonbestemming te geven. Op die manier had het plan eveneens een grotere bijdrage kunnen leveren aan het oplossen van het structurele woningtekort in de gemeente. Eventuele uitwegproblematiek had daarmee ook kunnen worden opgelost, zo stelt hij. Ter ondersteuning van zijn betoog stelt hij ook nog dat de gronden die met het voorliggende plan de bestemming "Natuur" hebben gekregen, waarmee zijn perceel en de met het plan voorziene bebouwing van elkaar worden gescheiden, geen noemenswaardige meerwaarde hebben in het kader van natuurontwikkeling, omdat deze slechts tot versnippering van de omgeving leiden.
De raad komt beleidsruimte toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze ruimte is echter niet zo groot dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
De raad heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een zodanige samenhang tussen het perceel van [appellant] met het plangebied dat de raad daarin het perceel van [appellant] had moeten betrekken. In dat kader wijst de raad erop dat het plan is opgesteld op verzoek van de eigenaar van het plangebied om het door hem ontwikkelde initiatief te kunnen realiseren en dat hiervoor locatie-specifieke onderzoeken zijn uitgevoerd. Verder wijst de raad erop dat het perceel van [appellant] ook onder de voorgaande bestemmingsplannen niet dezelfde bestemming had als de gronden in het plangebied en ook daarom geen sprake is van enige samenhang met die gronden. De raad heeft in het verweerschrift verder, zoals ook in de plantoelichting is opgenomen, erop gewezen dat het plan is getoetst aan het integrale gemeentelijke beleid en dat er voor de met het plan voorziene ontwikkelingen een locatie-specifiek stedenbouwkundig kader is ontwikkeld waaraan is getoetst en de ontwikkelingen daarbij ter plaatse als passend zijn beoordeeld. Wat betreft de gestelde versnippering van de omgeving ten gevolge van de gronden met de bestemming "Natuur" heeft de raad er in het verweerschrift op gewezen dat, zoals ook in de plantoelichting staat, deze bestemming ertoe dient om ter plaatse een versterking van de groenstructuur mogelijk te maken. De raad heeft in de plantoelichting toegelicht dat deze groenstructuur dient als belangrijke nieuwe ecologische verbinding tussen twee van elkaar gescheiden Natuur Netwerk Nederland gebieden.
Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat niet is gebleken dat sprake is van een zodanige ruimtelijke samenhang tussen het plangebied en het perceel van [appellant], dat de raad ook dit perceel in het bestemmingsplan "Sterkenburgerlaan 63a-65, Doorn" had moeten betrekken.
Het betoog slaagt niet.
w.g. Minderhoud
mr. E.A. Minderhoud
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Roessel
mr. J.A.A. van Roessel
griffier
457-947