202105639/1/V3.
Datum uitspraak: 9 juni 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 26 juli 2021 in zaak nr. 20/5913 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 30 juni 2020 heeft de staatssecretaris de vreemdeling opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten en een inreisverbod tegen haar uitgevaardigd.
Bij uitspraak van 26 juli 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.C. van den Berg, advocaat te Waalwijk, hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1. In grief 2 klaagt de vreemdeling terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat in het terugkeerbesluit geen land van terugkeer wordt genoemd. Bij nationaliteit is "onbekend" vermeld. Verder is in het besluit vermeld dat de vreemdeling heeft verklaard dat zij is geboren in Zagreb, Kroatië, in het toenmalige Joegoslavië, en dat zij zinspeelt op zowel de Kroatische als de Bosnische nationaliteit maar dat zij hiervoor geen bewijs heeft getoond. Uit het besluit volgt daarom niet ondubbelzinnig welk(e) land(en) buiten de Europese Unie de staatssecretaris als land(en) van terugkeer heeft aangemerkt. Daarom voldoet het terugkeerbesluit niet aan de vereisten van een terugkeerbesluit zoals die voortvloeien uit de arresten van het Hof van Justitie van 14 mei 2020, FMS e.a., ECLI:EU:C:2020:367, punt 115, en 24 februari 2021, M e.a., ECLI:EU:C:2021:127, punt 39. Uit de toelichting volgt ook niet dat het niet mogelijk was om een land van terugkeer aan te wijzen. Het besluit is daarom geen terugkeerbesluit waarop het inreisverbod mocht worden gebaseerd (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1155). De grief slaagt.
2. Wat de vreemdeling in grief 1 en 3 aanvoert, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift in zoverre geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 30 juni 2020 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 26 juli 2021 in zaak nr. 20/5913;
III. verklaart het beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van 30 juni 2020, V-[…];
V. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. H.G. Sevenster en mr. A. Kuijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.W.A. Weber, griffier.
w.g. Wissels
voorzitter
w.g. Weber
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2022
846