ECLI:NL:RVS:2022:1641
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de bewaring van een vreemdeling door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Op 9 juni 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling was op 18 april 2022 in bewaring gesteld door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank had op 2 mei 2022 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H. Palanciyan, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
In de overwegingen van de Raad van State werd vastgesteld dat de vreemdeling de gronden waarop de rechtbank de maatregel van bewaring had gebaseerd, niet had bestreden. De Raad oordeelde dat er voldoende gronden aanwezig waren om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen, zoals vastgelegd in artikel 5.1b, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000. De klachten van de vreemdeling over andere gronden werden niet verder besproken, omdat deze niet tot een ander oordeel konden leiden.
Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris werd niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. M. Soffers, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. J.A. Verweij, griffier.