202203008/1/V1 en 202203008/2/V1.
Datum uitspraak: 9 juni 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 mei 2022 in zaak nr. NL22.2362 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 9 februari 2022 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen en hem opgedragen de Europese Unie te verlaten.
Bij uitspraak van 13 mei 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.C.J. Letmaath, advocaat te Uden, hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1. De vreemdeling draagt in grief 4 terecht de klacht voor dat de rechtbank in strijd met artikel 8:69 van de Awb buiten de omvang van het geschil is getreden. De rechtbank heeft namelijk ten onrechte een oordeel gegeven over het proces-verbaal van het paspoortonderzoek van de Koninklijke Marechaussee van 8 februari 2022, omdat de staatssecretaris daarover in het besluit en ter zitting geen standpunt heeft ingenomen en de vreemdeling daarop in zijn beroepsgronden alleen 'ter kennisname' heeft gereageerd. De grief leidt echter niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Omdat de staatsecretaris aan het besluit geen standpunt over het paspoort ten grondslag heeft gelegd, kan de grief namelijk niet leiden tot een andere uitkomst van deze procedure. Grief 4 slaagt in zoverre niet.
2. Het hoger beroep leidt verder ook niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift verder geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.1. Het hoger beroep gaat onder meer over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 23 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:827, onder 6, over de toepassing van artikel 1(D) van het Vluchtelingenverdrag, en artikel 12, eerste lid, onder a, van de Kwalificatierichtlijn). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen. 3. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.
w.g. Wissels
voorzieningenrechter
w.g. Schuurman
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2022
154-958