ECLI:NL:RVS:2022:1589

Raad van State

Datum uitspraak
7 juni 2022
Publicatiedatum
7 juni 2022
Zaaknummer
202107415/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel na desertie uit militaire dienst

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling uit Armenië tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd afgewezen op 3 september 2021, waarna de rechtbank Den Haag op 23 november 2021 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F. Boone, heeft hoger beroep ingesteld. Hij heeft aangevoerd dat hij problemen heeft ondervonden met de autoriteiten in Armenië, omdat hij in 2020 is gedeserteerd uit militaire dienst tijdens het conflict over Nagorno-Karabach en dat hij vreest voor strafrechtelijke vervolging bij terugkeer naar Armenië. De staatssecretaris heeft de geloofwaardigheid van deze claims betwist. De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 7 juni 2022 geoordeeld dat de rechtbank niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de vreemdeling geen vrees voor gevangenisstraf zou hebben. De Raad heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor een nieuwe beoordeling, waarbij de rechtbank het standpunt van de staatssecretaris over de oproep tot militaire training moet toetsen. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling.

Uitspraak

202107415/1/V2.
Datum uitspraak: 7 juni 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 23 november 2021 in zaak nr. NL21.14418 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 3 september 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 23 november 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F. Boone, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1. De vreemdeling komt uit Armenië. Hij heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij problemen heeft ondervonden met de autoriteiten, omdat hij in 2020 is gedeserteerd uit militaire dienst tijdens het conflict over Nagorno-Karabach met Azerbeidzjan en omdat hij zijn wapen heeft verloren. Ook heeft hij verklaard dat hij is opgeroepen voor mobilisatie en dat hij daaraan geen gehoor heeft gegeven. De staatssecretaris heeft dit ongeloofwaardig geacht. In beroep heeft de vreemdeling een oproep voor een militaire training van 27 augustus tot en met 27 november 2021 overgelegd.
2. Grieven 1, 2, 3 en 5 over het aanbieden van een medisch onderzoek en de geloofwaardigheid van de door de vreemdeling gestelde problemen als gevolg van de desertie en het verliezen van het wapen leiden niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat deze grieven geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3. In de vierde grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hem door de weigering om gehoor te geven aan de oproep tot het volgen van een militaire training een gevangenisstraf kan worden opgelegd.
3.1. De grief slaagt. De vreemdeling heeft tijdens het gehoor veilig land van herkomst op 30 augustus 2021 verklaard dat hij van zijn vrouw heeft vernomen dat op 27 augustus 2021 een oproep tot mobilisatie is afgegeven en dat hij daar geen gehoor aan heeft gegeven omdat hij toen al in Nederland verbleef. Bij de gronden van beroep heeft hij vervolgens een oproep tot een militaire training overgelegd. Daarbij heeft hij, met een verwijzing naar het Armeense wetboek van strafrecht, aangegeven dat hij vanwege het ontduiken van de dienstplicht en van militaire trainingen bij terugkeer moet vrezen voor gevangenisstraf. De rechtbank heeft echter volstaan met de conclusie dat de oproep tot een tijdelijke militaire training geen oproep tot mobilisatie is en dat de gestelde vrees door de weigering om gehoor te geven aan de oproep tot mobilisatie dus ook niet wordt gevolgd. De rechtbank heeft daarmee geen oordeel gegeven over het standpunt van de staatssecretaris over de voor de vreemdeling te verwachten gevolgen van de weigering om gehoor te geven aan de oproep tot een militaire training. Om tot een volledig gemotiveerd oordeel te komen over de door de vreemdeling gestelde vrees voor een gevangenisstraf had de rechtbank dat wel moeten doen. Dit is temeer van belang, omdat personen van wie aannemelijk is dat zij in Armenië in strafrechtelijke detentie worden geplaatst een uitzonderingsgroep zijn onder de aanmerking van Armenië als veilig land van herkomst.
4. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De Afdeling wijst de zaak naar de rechtbank terug om door haar te worden behandeld, waarbij zij het oordeel van de Afdeling in deze uitspraak in acht neemt (artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb). De rechtbank zal het standpunt van de staatssecretaris over de oproep tot een tijdelijke militaire training moeten toetsen. De rechtbank kan daartoe gebruikmaken van haar bevoegdheid om de staatssecretaris om een schriftelijk standpunt te vragen over bijvoorbeeld de rechtsgeldigheid en de voor de vreemdeling voorzienbare gevolgen van de oproep (artikel 83, vijfde lid, van de Vw 2000). In dat kader kan de staatssecretaris, in samenwerking met de vreemdeling, nader onderzoek doen naar bijvoorbeeld de authenticiteit van het document en kan hij de vreemdeling in de gelegenheid stellen meer inzicht te geven in dit document, de verkrijging ervan en eventuele nieuwe - strafrechtelijke - ontwikkelingen. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 23 november 2021 in zaak nr. NL21.14418;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 759,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H.G. Sevenster en mr. J.H. van Breda, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Renting, griffier.
w.g. Verheij
voorzitter
w.g. Renting
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2022
802-984