ECLI:NL:RVS:2022:1571

Raad van State

Datum uitspraak
7 juni 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
202104712/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf van vreemdeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 6 november 2020 afgewezen, waarna de vreemdeling bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 18 januari 2021 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, verklaarde op 24 juni 2021 het beroep van de vreemdeling ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H. Klein Hesselink, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 7 juni 2022 geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris de aanvraag terecht heeft afgewezen. De vreemdeling voerde aan dat de staatssecretaris niet voldoende rekening heeft gehouden met de familierelatie tussen haar en haar referent. De Afdeling verwijst naar eerdere uitspraken waarin het beoordelingskader voor Eritrese nareiszaken is uiteengezet. De staatssecretaris moet alle relevante elementen in onderlinge samenhang bezien en motiveren of de vreemdeling het voordeel van de twijfel verdient. De rechtbank heeft niet onderkend dat de staatssecretaris dit in zijn besluit van 18 januari 2021 niet heeft gedaan, wat leidt tot de conclusie dat de grief van de vreemdeling slaagt.

Het hoger beroep is gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het besluit van 18 januari 2021 is ook vernietigd. De staatssecretaris moet een nieuw besluit op bezwaar nemen, waarbij hij ook de deskundigheid van een voormalig Eritrese rechter moet overwegen. De staatssecretaris is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de vreemdeling.

Uitspraak

202104712/1/V1.
Datum uitspraak: 7 juni 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 24 juni 2021 in zaak nr. 21/816 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 6 november 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 18 januari 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 juni 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H. Klein Hesselink, advocaat te Terneuzen, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdeling klaagt in grief 1 dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris de mvv-aanvraag terecht heeft afgewezen. De vreemdeling voert hiertoe aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling de familierelatie tussen haar en referent niet aannemelijk heeft gemaakt.
1.1.    In de uitspraak van 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:245, heeft de Afdeling het beoordelingskader in (Eritrese) nareiszaken uiteengezet en genuanceerd. Ook is de Afdeling daarbij ingegaan op de informatie in het Algemeen Ambtsbericht Eritrea van november 2020 (AA 2020) over de (beperkte) beschikbaarheid van Eritrese documenten. Uit die uitspraak volgt dat de staatssecretaris al het geleverde bewijs in onderlinge samenhang moet bezien, rekening moet houden met alle relevante elementen en moet zorgen dat de eisen die hij aan het bewijs stelt evenredig zijn aan die elementen. Ook moet de staatssecretaris kenbaar en op de zaak toegespitst motiveren of die vreemdeling het voordeel van de twijfel verdient. In Eritrese nareiszaken moet de staatssecretaris bij zijn beoordeling bovendien rekening houden met de informatie in het AA 2020 over de beschikbaarheid van Eritrese documenten en wat de Afdeling hierover in eerdergenoemde uitspraak van 26 januari 2022 heeft overwogen. De rechtbank heeft niet onderkend dat de staatssecretaris dat in het besluit van 18 januari 2021 ten onrechte niet heeft gedaan. De staatssecretaris heeft hierin bijvoorbeeld geen rekening gehouden met de leeftijd van de vreemdeling en de omstandigheden waarin zij verkeert. Alleen al daarom slaagt de grief.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 18 januari 2021 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet een nieuw besluit op bezwaar nemen. Bij het nemen van een nieuw besluit op bezwaar zal de staatssecretaris ook de vraag moeten beantwoorden of de door de vreemdeling ingeschakelde voormalig Eritrese rechter in burgerlijke zaken, die voor haar een rapport heeft opgesteld, een deskundige is en, zo ja, of de door de vreemdeling voor het rapport gemaakte kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Grieven 2 en 3 hoeven daarom geen bespreking. De staatssecretaris moet de proceskosten en het in beroep geheven griffierecht vergoeden. Omdat de griffier in hoger beroep geen griffierecht heeft geheven, hoeft de staatssecretaris dat niet te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 24 juni 2021 in zaak nr. 21/816;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      vernietigt het besluit van 18 januari 2021, V-[…];
V.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI.      gelast dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de vreemdeling het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,00, voor de behandeling van het beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H.G. Sevenster en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.
w.g. Verheij
voorzitter
w.g. Schuurman
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2022
282-966