ECLI:NL:RVS:2022:1564
Raad van State
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdeling tegen besluit staatssecretaris over verblijfsrecht
Op 1 juni 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had op 16 september 2020 vastgesteld dat de vreemdeling per 18 augustus 2018 geen verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan in Nederland meer had en dat hij Nederland binnen vier weken moest verlaten. De vreemdeling had hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, op 30 maart 2022 het beroep van de vreemdeling tegen dit besluit ongegrond verklaard.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.G. Evers, heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De voorzieningenrechter oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
De voorzieningenrechter bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. H.J.M. Baldinger, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier, en werd uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2022.