ECLI:NL:RVS:2022:1523

Raad van State

Datum uitspraak
30 mei 2022
Publicatiedatum
29 mei 2022
Zaaknummer
202202729/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de bewaring van een vreemdeling en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Raad van State op 30 mei 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling was op 12 april 2022 in bewaring gesteld door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank had op 28 april 2022 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S. Ben Ahmed, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 30 mei 2022 geoordeeld dat de rechtsvraag over het zicht op uitzetting naar Algerije binnen een redelijke termijn door eerdere uitspraken van de Afdeling is beantwoord. De Afdeling heeft vastgesteld dat de grief van de vreemdeling slaagt en heeft het hoger beroep gegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het beroep van de vreemdeling is alsnog gegrond verklaard.

De Raad van State heeft de vreemdeling een schadevergoeding van € 800,00 toegekend voor de periode van 12 april 2022 tot en met 19 april 2022, te betalen door de Staat der Nederlanden. Daarnaast is de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in totaal € 2.277,00 bedragen, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 30 mei 2022.

Uitspraak

202202729/1/V3.
Datum uitspraak: 30 mei 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's­Hertogenbosch, van 28 april 2022 in zaak nr. NL22.6358 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 12 april 2022 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 28 april 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S. Ben Ahmed, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1. De door de vreemdeling in zijn eerste grief opgeworpen rechtsvraag over het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije heeft de Afdeling beantwoord in haar uitspraken van 4 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1274, ECLI:NL:RVS:2022:1275 en ECLI:NL:RVS:2022:1276. Uit die uitspraken volgt dat de grief slaagt.
2. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig om wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd te bespreken. Het beroep is alsnog gegrond. Omdat de maatregel al is opgeheven, is een bevel tot opheffing niet nodig. De vreemdeling heeft wel recht op schadevergoeding (artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000). Deze vergoeding wordt daarom aan de vreemdeling toegekend. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's­Hertogenbosch, van 28 april 2022 in zaak nr. NL22.6358;
III. verklaart het beroep gegrond;
IV. kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 800,00 over de periode van 12 april 2022 tot en met 19 april 2022, ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de Raad van State;
V. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Schippers, griffier.
w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Schippers
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2022
47-922