ECLI:NL:RVS:2022:1518
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de beslissing van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over de bewaring van een vreemdeling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 30 maart 2022. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring bevolen en schadevergoeding toegekend. De staatssecretaris had de vreemdeling op 20 maart 2022 in bewaring gesteld, wat leidde tot de rechtszaak. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. G.H.P. Buren, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven in het hoger beroep.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 30 mei 2022 uitspraak gedaan. Het hoger beroep van de staatssecretaris is ongegrond verklaard. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen vragen zijn die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moeten worden. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en veroordeelt de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in totaal € 759,00 bedragen, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.
De uitspraak is gedaan door mr. C.C.W. Lange, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Schippers, griffier. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 30 mei 2022.