ECLI:NL:RVS:2022:1516
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de beslissing van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over de bewaring van een vreemdeling
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 1 maart 2022. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring bevolen en schadevergoeding toegekend. De staatssecretaris had de vreemdeling op 13 februari 2022 in bewaring gesteld, wat leidde tot de rechtszaak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 30 mei 2022 uitspraak gedaan. Het hoger beroep van de staatssecretaris is ongegrond verklaard. De Raad van State oordeelde dat de uitspraak van de rechtbank niet vernietigd hoeft te worden, omdat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moeten worden. De rechtsvraag die aan de orde is, is eerder door de Afdeling beantwoord, waardoor er geen aanleiding is om in dit geval anders te oordelen.
De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en veroordeelt de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in verband met de behandeling van het hoger beroep zijn ontstaan. De totale kosten worden vastgesteld op € 759,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan door mr. C.C.W. Lange, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Schippers, griffier.