202005422/1/A2.
Datum uitspraak: 25 mei 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Stichting Islamitische Scholen El Amal (hierna: El Amal), gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 augustus 2020 in zaak nr. 19/1904 in het geding tussen:
de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (lees: de Inspecteur-generaal van het Onderwijs, hierna: de Inspecteur).
Bij brief van 24 september 2018 is aan El Amal het definitieve rapport gestuurd met de bevindingen van het door de Inspectie van het Onderwijs (hierna: de inspectie) uitgevoerde kwaliteitsonderzoek op de onder het bevoegd gezag van El Amal ressorterende basisschool Al Islaah in Harderwijk. De inspectie is tot het oordeel gekomen dat de kwaliteit van het onderwijs op basisschool Al Islaah zeer zwak is.
Bij besluit van 18 februari 2019 heeft de Inspecteur het door El Amal daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 augustus 2020 heeft de rechtbank het door El Amal daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft El Amal hoger beroep ingesteld.
De Inspecteur heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
El Amal heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 maart 2022, waar El Amal, vertegenwoordigd door haar [bestuurder], en bijgestaan door mr. J.A. Keijser, advocaat te Den Haag, en de Inspecteur, vertegenwoordigd door mr. M.Y. van Hattum, vergezeld van J.R. Pauw, mr. J.M. de Kamp en R. El Kaddari, zijn verschenen.
1. De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
2. In 2008 heeft de inspectie voor het eerst de onderwijskwaliteit op basisschool Al Islaah beoordeeld en deze zeer zwak bevonden vanwege een groot aantal tekortkomingen in de opbrengsten, het onderwijsleerproces en de kwaliteitszorg. Omdat het basisschool Al Islaah in de jaren daarna niet is gelukt om tot voldoende kwaliteitsverbetering te komen, heeft het ministerie in maart 2016 met El Amal een overeenkomst gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt gericht op een duurzame kwaliteitsverbetering. In datzelfde jaar nog heeft de inspectie geconcludeerd dat basisschool Al Islaah voldoende eindopbrengsten heeft behaald.
3. Om te beoordelen of een duurzame kwaliteitsverbetering is gerealiseerd, heeft de inspectie op 24 mei 2018 opnieuw een kwaliteitsonderzoek uitgevoerd bij basisschool Al Islaah.
Het rapport van de inspectie
4. Naar aanleiding van het op 24 mei 2018 uitgevoerde onderzoek heeft de inspectie een rapport van bevindingen opgesteld, dat op 24 september 2018 is vastgesteld. De inspectie heeft in dit rapport geconstateerd dat van duurzame kwaliteitsverbetering geen sprake is. De kwaliteit van het onderwijs op basisschool Al Islaah is door onvoldoende kwaliteit van het onderwijsproces in combinatie met onvoldoende eindresultaten opnieuw als zeer zwak beoordeeld.
5. In artikel 10a van de Wet op het primair onderwijs (hierna: WPO) is bepaald wanneer de kwaliteit van het onderwijs als zeer zwak moet worden aangemerkt. Deze bepaling is nader uitgewerkt in artikel 34.4 van het Besluit bekostiging WPO en artikel 4 van Regeling leerresultaten PO 2014 (hierna: de Regeling).
6. Bij het verrichten van het onderzoek heeft de inspectie gebruik gemaakt van het Onderzoekskader 2017 voor het toezicht op de voorschoolse educatie en het primair onderwijs (hierna: het Onderzoekskader 2017), welk kader een nadere uitwerking is van bovenstaande regelgeving. In dit Onderzoekskader 2017 is een waarderingskader opgenomen voor het beoordelen van de kwaliteit van een basisschool. Het waarderingskader bestaat uit vijf kwaliteitsgebieden: Onderwijsproces (OP), Schoolklimaat (SK), Onderwijsresultaten (OR), Kwaliteitszorg en ambitie (KA), en Financieel beheer (FB). Elk kwaliteitsgebied is weer opgedeeld in verschillende standaarden.
7. Meer in het bijzonder heeft de inspectie geconstateerd dat de school op de standaarden Leerresultaten (standaard OR1), Zicht op ontwikkeling (standaard OP2), Didactisch handelen (standaard OP3) en (Extra) ondersteuning (standaard OP4) onvoldoende heeft gescoord. In paragraaf 4.5 van het Onderzoekskader 2017 is vermeld dat het eindoordeel ‘zeer zwak’ wordt gegeven als de leerresultaten (OR1) onvoldoende zijn en er onvoldoende wordt gescoord op de standaarden Zicht op ontwikkeling (OP2) óf Didactisch handelen (OP3) óf Veiligheid (SK1). Omdat de basisschool op zowel de standaard Leerresultaten als de standaarden Zicht op ontwikkeling en Didactisch handelen onvoldoende is beoordeeld en daarmee niet is voldaan aan de wettelijke vereisten van artikel 3, eerste lid, onder a en b, artikel 8, eerste, vierde en elfde lid, artikel 32a en artikel 40a van de WPO en van artikel 34.7 van het Besluit bekostiging WPO, is de inspectie in het rapport tot het eindoordeel ‘zeer zwak’ als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, van de WPO gekomen.
8. Bij de beoordeling voor de leerresultaten heeft de inspectie gebruik gemaakt van de Regeling en de daarbij behorende bijlage D. Bijlage D bij de Regeling geeft de beslisregel bij de beoordeling van de leerresultaten. In deze bijlage is vermeld dat als uitgangspunt geldt dat de inspectie de leerresultaten beoordeelt op basis van de leerresultaten van de leerlingen in leerjaar 8 van de afgelopen 3 jaar (cohorten). Als de leerresultaten slechts één keer voldoende zijn (in die drie jaar/cohorten), en het aantal betrokken leerlingen is minder dan 10, dan betrekt de inspectie de leerresultaten van leerjaar 7 bij de beoordeling. Als de leerresultaten van leerjaar 7 onvoldoende zijn, dan betrekt de inspectie de leerresultaten van een vierde leerjaar 8 bij de beoordeling.
9. De inspectie heeft voor de beoordeling van de leerresultaten gekeken naar de achtste leerjaren (groepen 8) in de schooljaren 2015/2016, 2016/2017 en 2017/2018. Het schooljaar 2015/2016 is voldoende bevonden en de schooljaren 2016/2017 en 2017/2018 zijn onvoldoende bevonden. Omdat het schooljaar 2015/2016 een achtste leerjaar betrof met minder dan 10 leerlingen, heeft de inspectie de leerresultaten van een zevende leerjaar bij de beoordeling betrokken. De inspectie heeft hierbij gekeken naar de leerresultaten van leerjaar 7 in schooljaar 2017/2018. Deze leerresultaten heeft de inspectie onvoldoende bevonden. Om die reden heeft de inspectie ook de leerresultaten van een vierde leerjaar 8 bij de beoordeling betrokken. De inspectie heeft gekeken naar leerjaar 8 in het schooljaar 2014/2015. Deze leerresultaten heeft de inspectie ook onvoldoende bevonden. De inspectie is tot de slotsom gekomen dat de leerresultaten van het onderwijs op basisschool Al Islaah als onvoldoende moeten worden aangemerkt.
10. Op grond van artikel 20, zesde lid, van de Wet op het onderwijstoezicht geldt een rapport met het oordeel zeer zwak na vaststelling als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), waartegen bezwaar en beroep kan worden ingesteld.
11. El Amal heeft de bevindingen in het rapport ter discussie gesteld. De Inspecteur heeft het bezwaar van El Amal tegen het rapport ongegrond verklaard.
In geschil is of op basisschool Al Islaah sprake is van ernstig en langdurig tekortschieten van de leerresultaten als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, van de WPO en of El Amal in verband daarmee eveneens tekortschiet in de naleving van een of meer bij of krachtens de wet gegeven voorschriften.
12. De rechtbank heeft, voor zover van belang bij de beoordeling van dit hoger beroep, overwogen dat, voor zover El Amal heeft gesteld dat Bijlage D van de Regeling in strijd is met artikel 10a, tweede lid, van de WPO, in artikel 10a, vijfde lid, van de WPO een wettelijke basis is neergelegd om, als het gaat om de beoordeling van de leerresultaten, de in artikel 10a, tweede lid, van de WPO genoemde periode van drie jaar op te rekken tot vijf jaar. Verder blijkt volgens de rechtbank uit de tweede volzin en de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2008/09, 31 828, nr. 3) dat er voor de Inspecteur ruimte bestaat om bij de beoordeling van de leerresultaten naar meer dan drie schooljaren te kijken en ligt het dus binnen de bevoegdheid van de Inspecteur om bij de beoordeling van de leerresultaten een groep 7 te betrekken uit een vierde schooljaar. De rechtbank is van oordeel dat de Inspecteur er terecht voor heeft gekozen groep 7 van het schooljaar 2017/2018 bij de beoordeling van de leerresultaten te betrekken, nu dit de toekomstige groep 8 van het schooljaar 2018/2019 betreft. Door deze groep 7 bij de beoordeling van de leerresultaten te betrekken, is het mogelijk om te kijken of er perspectief bestaat voor de toekomst. Daarmee wordt invulling gegeven aan het langdurigheidsaspect dat onderdeel is van de tekortschietende leerresultaten zoals vermeld in artikel 10a, eerste lid, van de WPO.
13. El Amal betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Inspecteur de leerresultaten als onvoldoende heeft mogen beoordelen. Volgens El Amal heeft de rechtbank niet onderkend dat de in Bijlage D van de Regeling neergelegde beslisregel in strijd is met artikel 10a van de WPO. El Amal voert hiertoe allereerst aan dat het op grond van artikel 10a, eerste lid, van de WPO niet mogelijk is om de leerresultaten van zowel het zevende als achtste leerjaar tegelijk te beoordelen. Verder voert El Amal aan dat op grond van het bepaalde in artikel 10a, tweede, derde en vijfde lid, sprake moet zijn van drie, dan wel vijf, achtereenvolgende jaren waarin de leerresultaten onder het niveau van vergelijkbare scholen liggen om deze als onvoldoende te kunnen kwalificeren. Artikel 10a, vijfde lid, schrijft uitdrukkelijk voor dat het gevolg van een nader te bepalen groepsgrootte in leerjaar 8 moet zijn dat de beoordelingsperiode wordt verlengd van drie naar vijf jaar. In bijlage D is echter voor een andere systematiek gekozen, waarbij in aanvulling op de leerresultaten van groep 8 binnen de periode van drie jaar de leerresultaten van groep 7 worden betrokken en in voorkomende gevallen vervolgens ook de leerresultaten van een vierde schooljaar 8. Volgens El Amal heeft de rechtbank niet onderkend dat de Inspecteur tot het oordeel had moeten komen dat de leerresultaten op basisschool Al Islaah niet gedurende drie dan wel vijf jaar achtereenvolgend onder het niveau van vergelijkbare scholen lagen en daarmee de onderwijskwaliteit dus niet zeer zwak was. De leerresultaten waren in 2015/2016 immers voldoende, aldus El Amal.
13.1. In artikel 10a, tweede lid, van de WPO is bepaald dat de leerresultaten van een bepaalde school in beginsel moeten worden gemeten over een periode van 3 schooljaren. In het geval dat een groep in het achtste leerjaar die bij de meting is betrokken uit minder dan 10 leerlingen bestaat, is in artikel 10a, vijfde lid, van de WPO aanvullend bepaald dat voor die school de leerresultaten gemeten over een periode van 5 schooljaren in aanmerking moeten worden genomen. In de WPO is daarmee dus bepaald dat als bij een meting van de leerresultaten een groep 8 te weinig leerlingen heeft, het aantal tijdvakken - de periode - van de meting moet worden vergroot.
13.2. De inspectie heeft in eerste instantie overeenkomstig het bepaalde in artikel 10a, tweede lid, van de WPO de leerresultaten van groepen 8 over een periode van drie schooljaren - 2015/2016, 2016/2017 en 2017/2018 - gemeten. Daarbij heeft de inspectie alleen de resultaten van groep 8 in het schooljaar 2015/2016 voldoende bevonden. Omdat deze groep 8 bestond uit minder dan 10 leerlingen, heeft de inspectie aanleiding gezien om artikel 10a, vijfde lid, van de WPO toe te passen.
13.3. Anders dan de Inspecteur heeft aangevoerd, heeft de inspectie het aantal tijdvakken waarover de meting diende plaats te vinden niet verlengd naar vijf schooljaren, maar naar vier schooljaren, namelijk de schooljaren 2014/2015, 2015/2016, 2016/2017 en 2017/2018. De inspectie heeft wel vijf cohorten (of leerjaren) - vier groepen 8 en een groep 7 - in aanmerking genomen. Artikel 10a, vijfde lid, van de WPO voorziet echter niet in het uitbreiden van cohorten (of leerjaren), maar bepaalt uitdrukkelijk dat de periode van schooljaren moet worden verlengd. Deze wettekst is in lijn met de toelichting van de wetgever daarop (Kamerstukken II 2008/09, 31 828, nr. 3, blz. 10). De Afdeling erkent dat in de Nota van Toelichting (Kamerstukken II 2008/09, 31 828, nr. 9) is vermeld dat "[…] de inspectie [kijkt] naar leerresultaten van 3 cohorten leerlingen (en bij kleine basisscholen naar 5 cohorten)", maar deze benadering is uiteindelijk niet opgenomen in de wettekst. De slotsom is dat de Inspecteur een onjuiste toepassing heeft gegeven aan artikel 10a, vijfde lid, van de WPO en daarmee aldus in strijd gehandeld. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
14. Nu dit betoog slaagt en het besluit van de Inspecteur als gevolg daarvan geen stand kan houden, behoeven de overige betogen van El Amal geen bespreking meer.
15. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van de Inspecteur van 18 februari 2019 gegrond verklaren. Dit besluit dient te worden vernietigd. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien. Het besluit van 24 september 2018 van de inspectie zal worden herroepen. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
16. De Inspecteur moet de proceskosten vergoeden.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 augustus 2020 in zaak nr. 19/1904;
III. verklaart het beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van Inspecteur-generaal van het Onderwijs van 18 februari 2019;
V. herroept het besluit van de Inspectie van het Onderwijs van 24 september 2018;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII. veroordeelt de Inspecteur-generaal van het Onderwijs tot vergoeding van bij Stichting Islamitische Scholen El Amal in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.036,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. veroordeelt de Inspecteur-generaal van het Onderwijs tot vergoeding van bij Stichting Islamitische Scholen El-Amal in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.082,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IX. gelast dat de Inspecteur-generaal van het Onderwijs aan Stichting Islamitische Scholen El-Amal het door haar voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 877,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2022
BIJLAGE - Wettelijk kader
Wet op het primair onderwijs
Artikel 10. Kwaliteit onderwijs
Het bevoegd gezag draagt zorg voor de kwaliteit van het onderwijs op de school. Onder zorg dragen voor de kwaliteit van het onderwijs wordt in elk geval verstaan het naleven van de bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften en het uitvoeren van het stelsel van kwaliteitszorg, bedoeld in artikel 12, vierde lid.
Artikel 10a. Zeer zwak onderwijs
1. De kwaliteit van het onderwijs is zeer zwak indien de leerresultaten op de school aan het eind van het zevende of het achtste schooljaar op groepsniveau ernstig en langdurig tekortschieten en het bevoegd gezag in verband met dit tekortschieten eveneens tekortschiet in de naleving van een of meer bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften. Het bevoegd gezag voldoet in elk geval niet aan de wettelijke opdracht om zorg te dragen voor de kwaliteit van het onderwijs, bedoeld in artikel 10, indien de kwaliteit van het onderwijs zeer zwak is.
2. Er is sprake van onvoldoende leerresultaten als bedoeld in het eerste lid indien op de school de leerresultaten op het gebied van de Nederlandse taal en op het gebied van rekenen en wiskunde, gemeten over een periode van 3 schooljaren, liggen onder de in het vierde lid bedoelde normering die daarvoor geldt in vergelijking tot die leerresultaten over diezelfde schooljaren van scholen met een vergelijkbaar leerlingenbestand.
3. De leerresultaten van de school worden jaarlijks beoordeeld op basis van de resultaten van de afgelegde centrale eindtoetsen, bedoeld in artikel 9b, op het gebied van Nederlandse taal en rekenen en wiskunde. Voor de toepassing van de eerste volzin blijven centrale eindtoetsen die zijn afgelegd door zeer moeilijk lerende leerlingen, meervoudig gehandicapte leerlingen
voor wie het zeer moeilijk lerend zijn een van de handicaps is, en leerlingen die vier jaar of korter in Nederland zijn en om die reden de Nederlandse taal onvoldoende beheersen, buiten beschouwing. De eerste en tweede volzin zijn van overeenkomstige toepassing op de andere eindtoetsen, bedoeld in artikel 9b, achtste lid.
4. Indien de leerresultaten van de school niet kunnen worden beoordeeld op grond van de regels gesteld bij of krachtens het vijfde lid, is de kwaliteit van het onderwijs zeer zwak indien de school tekortschiet in de naleving van twee of meer bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften en de school dientengevolge tekortschiet in het zorg dragen voor de veiligheid op school, bedoeld in artikel 4c, of het zodanig inrichten van het onderwijs dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doorlopen dan wel het afstemmen van het onderwijs op de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen, bedoeld in artikel 8, eerste lid.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop leerresultaten worden gemeten, genormeerd en beoordeeld. Voorts wordt de normering, bedoeld in het derde lid, bepaald en wordt bepaald bij welk aantal leerlingen in het achtste schooljaar van een bepaalde school voor die school voor de periode van 3 schooljaren, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, wordt gelezen 5 schooljaren.
6. De voordracht voor een krachtens het vijfde lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
Wet op het onderwijstoezicht
Artikel 20. Vaststelling van inspectierapporten
6. Het inspectierapport waarin de inspectie tot het oordeel komt dat de kwaliteit van het onderwijs of de opleiding zeer zwak is, als bedoeld in artikel 10a, eerste of vierde lid, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 19a van de Wet op de expertisecentra, artikel 23a1, eerste of vierde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, en de artikelen 6.1.4b en 6.2.2a van de Wet educatie en beroepsonderwijs geldt na vaststelling als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 34.4. Ministeriële regeling totstandkoming beoordeling en correctie meting leerresultaten
Bij ministeriële regeling worden geregeld:
a. de uitwerking van de wijze waarop de beoordeling van de leerresultaten, bedoeld in artikel 10a, derde lid, van de wet tot stand komt;
b. voor zover van toepassing, de wijze waarop en omstandigheden waarin bij kleine scholen de leerresultaten worden gewogen;
c. de wijze van correctie van de meting voor schoolkenmerken en individuele kenmerken van leerlingen;
d. de normering waarop de inspectie het oordeel voldoende dan wel onvoldoende leerresultaat baseert.
Regeling leerresultaten PO 2014
Artikel 4. Beoordeling leerresultaten
De normering waarop de inspectie het oordeel voldoende dan wel onvoldoende leerresultaten baseert geschiedt volgens het bepaalde in bijlage D.
Bijlage D. bij de Regeling leerresultaten PO 2014
Beoordeling leerresultaten van de basisschool
De inspectie beoordeelt de leerresultaten op basis van de leerresultaten van de leerlingen in leerjaar 8 van de afgelopen 3 jaar (cohorten). Als de leerresultaten slechts één keer voldoende zijn, en het aantal in de beoordeling betrokken leerlingen is minder dan 10, dan betrekt de inspectie de leerresultaten van leerjaar 7 bij de beoordeling (zie Bijlage B, paragraaf 8). Als de leerresultaten van leerjaar 7 onvoldoende zijn, dan betrekt de inspectie de leerresultaten van een vierde leerjaar 8 bij de beoordeling.
Toelichting op de beslisregel
Het oordeel op jaarbasis voor de verschillende (eind)toetsen wordt bepaald conform de werkwijze zoals beschreven in de bijlagen B en C van deze regeling. Vervolgens gelden de volgende richtlijnen:
1. Ongeacht het aantal leerlingen waaruit de cohorten bestaan, is het oordeel voldoende, als ten minste twee van de laatste drie schooljaren voldoende zijn.
2. Ongeacht het aantal leerlingen waaruit de cohorten bestaan, is het oordeel onvoldoende, als de laatste drie schooljaren onvoldoende zijn.
3. Als slechts één van de afgelopen drie jaren voldoende is en het aantal leerlingen waarop dat oordeel is gebaseerd, is 10 of meer, dan is het oordeel voldoende.
4. Als slechts één van de afgelopen drie jaren voldoende is en het aantal leerlingen waarop dat oordeel is gebaseerd, is minder dan 10, dan worden de leerresultaten van leerjaar 7 bij de beoordeling betrokken. Als de leerresultaten van leerjaar 7, ongeacht het leerlingenaantal, voldoende zijn, is het oordeel over de leerresultaten ‘voldoende’. Is het oordeel over de leerresultaten van leerjaar 7 onvoldoende, dan worden de leerresultaten van een vierde leerjaar 8 bij de beoordeling betrokken. Als de leerresultaten van dit vierde leerjaar 8, ongeacht het leerlingenaantal, voldoende zijn, is het oordeel over de leerresultaten ‘voldoende’. Is het oordeel over de leerresultaten van het vierde leerjaar 8 onvoldoende, dan zijn de leerresultaten ‘onvoldoende’.)
OP2. Zicht op ontwikkeling
De school volgt de ontwikkeling van haar leerlingen zodanig dat zij een ononderbroken ontwikkeling kunnen doorlopen.
De school verzamelt vanaf binnenkomst met behulp van een leerling- en onderwijsvolgsysteem systematisch informatie over de kennis en vaardigheden van haar leerlingen. Voor de kennisgebieden taal en rekenen/wiskunde gebeurt dit vanaf groep 3 met betrouwbare en valide toetsen die tevens een indicatie geven van de bereikte referentieniveaus. Leraren vergelijken deze informatie met de verwachte ontwikkeling. Deze vergelijking maakt het mogelijk om het onderwijs af te stemmen op de onderwijsbehoeften van zowel groepen als individuele leerlingen.
Wanneer leerlingen niet genoeg lijken te profiteren, analyseert de school waar de ontwikkeling stagneert en wat mogelijke verklaringen hiervoor zijn. Vervolgens bepaalt zij wat er moet gebeuren om eventuele achterstanden bij leerlingen te verhelpen.
Eigen aspecten van kwaliteit
Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?
• systematisch volgen van leerlingen op meerdere (ontwikkelings)gebieden
Toelichting wettelijke eisen
De school heeft de wijze waarop het onderwijs wordt afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen, mede met behulp van het leerling- en onderwijsvolgsysteem, in het schoolplan beschreven (artikel 12, vierde lid, onder a, WPO).
De wet vraagt dat de vorderingen van de leerlingen in kennis en vaardigheden door middel van een leerling- en onderwijsvolgsysteem worden gevolgd en dat dit bij taal en rekenen/wiskunde gebeurt met genormeerde toetsen (artikel 8, zesde lid, WPO, alsmede artikel 8, achtste lid, WPO voor leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte). Dit waarborgt dat de school daadwerkelijk de ononderbroken ontwikkeling van leerlingen voor
ogen kan hebben in het onderwijs en ook dat het onderwijs aansluit bij de verschillende leerbehoeften van leerlingen, bijvoorbeeld als uit de vorderingen blijkt dat de ontwikkeling stagneert. Bij deze laatste groep leerlingen zoekt de school naar mogelijke verklaringen voor de stagnatie, zodat het onderwijs daarop kan worden aangepast (artikel 8, eerste lid, WPO). Voor leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte volgt dit mede uit artikel 8, vierde lid,
WPO, en voor leerlingen met een (taal)achterstand uit artikel 8, elfde lid, WPO.