202201338/2/R4.
Datum uitspraak: 25 mei 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State inzake de opheffing of wijziging (artikel 8:87, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) van de bij uitspraak van 1 april 2022, in zaak nr. 202201338/3/R4, getroffen voorlopige voorziening in het geding tussen:
[verzoeker] en anderen, gevestigd te Hagestein, gemeente Vianen, (hierna: tezamen en in enkelvoud: [verzoeker])
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Vijfheerenlanden,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 14 december 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "1e herziening Hoef en Haag" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 mei 2022, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. C.A. van Kooten-de Jong, advocaat te Montfoort, en G. van Pelt, als deskundige, en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.A. Duijster-de Boef en M.R. van der Gun, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting Hoef en Haag C.V. en anderen, vertegenwoordigd door [projectdirecteur], bijgestaan door mr. M. Klijnstra, advocaat te Amsterdam, en P.F.G.M. Kennes en R.J.M. Pellegrom, deskundigen, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Inleiding
2. Het plan voorziet vooral in woningbouw. Het plangebied ligt tussen de Lekdijk, de A27, de kern Hagestein en de recreatieplas Everstein. Het bedrijf van [verzoeker] ligt in het plangebied aan de Lekdijk. De gronden van dit bedrijf (hierna: het bedrijfsterrein) hebben de bestemming "Bedrijf" met de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf - aannemersbedrijf grond-, weg-, en waterbouw" gekregen. [verzoeker] kan zich er niet mee verenigen dat woningbouw wordt toegestaan binnen de contour van de milieuzone rondom het bedrijfsterrein (hierna: de milieuzone). [verzoeker] heeft het schorsingsverzoek binnen de beroepstermijn ingediend. Op grond van artikel 8.4 van de Wet ruimtelijke ordening was het gevolg dat de werking van het hele plan van rechtswege was opgeschort totdat op het schorsingsverzoek was beslist.
Bij uitspraak van 1 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1455 heeft de voorzieningenrechter bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van 14 december 2021, waarbij het bestemmingsplan "1e herziening, Hoef en Haag" gewijzigd is vastgesteld, voor zover dat besluit betrekking heeft op gronden gelegen binnen de contour van de milieuzone rondom gronden met de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf - aannemersbedrijf grond-, weg-, en waterbouw", geschorst. Dat betekent dat het bestemmingsplan voor het overige in werking is getreden. De voorzieningenrechter zag aanleiding voor het treffen van deze voorlopige voorziening, omdat de eerder geplande zitting op 31 maart 2022 over het verzoek, geen doorgang kon vinden en de raad aan de voorzieningenrechter te kennen had gegeven dat inmiddels verschillende vergunningaanvragen waren ontvangen voor de bouw van woningen, appartementen en een woon-zorgcomplex in het plangebied en dat de geplande bouw door het schorsingsverzoek werd vertraagd. Deze aanvragen zagen alleen op de gronden buiten de contour van de milieuzone rondom gronden met de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf - aannemersbedrijf grond-, weg-, en waterbouw". Met de uitspraak van 1 april 2022 is niet beoordeeld of [verzoeker] een spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek, dat alleen ziet op de gronden binnen de contour van de milieuzone rondom gronden met de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf - aannemersbedrijf grond-, weg-, en waterbouw".
De voorzieningenrechter zal hierna beoordelen of met toepassing van artikel 8:87 van de Awb aanleiding bestaat de bij uitspraak van 1 april 2022 getroffen voorlopige voorziening op te heffen of te wijzigen.
Beoordeling van het verzoek
3. Zoals hiervoor is overwogen heeft het verzoek van [verzoeker] alleen betrekking op de gronden gelegen binnen de contour van de milieuzone rondom gronden met de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf - aannemersbedrijf grond-, weg-, en waterbouw". Hij vreest dat door Hoef en Haag C.V. een omgevingsvergunning voor het bouwen van een geluidsscherm en daaropvolgend voor het bouwen van woningen op deze gronden zal worden aangevraagd, zodra het plan voor het gebied binnen de contour van de milieuzone in werking zal treden.
4. Hoef en Haag C.V. heeft ter zitting toegelicht dat voor de gronden gelegen binnen de contour van de milieuzone rondom gronden met de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf - aannemersbedrijf grond-, weg-, en waterbouw" niet eerder dan in het tweede kwartaal van het jaar 2023 omgevingsvergunningen voor het bouwen van woningen zullen worden aangevraagd. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om aan de juistheid van deze mededeling te twijfelen. Er is daarom met het verzoek geen spoedeisend belang gemoeid dat het wijzigen van de getroffen voorlopige voorziening rechtvaardigt. Voor zover voor de woningen die binnen de milieucontour zijn voorzien een geluidsscherm moet worden gerealiseerd, is ter zitting komen vast te staan dat dat geluidsscherm op de verbeelding is voorzien op gronden die hoofdzakelijk in eigendom toebehoren aan [verzoeker]. [verzoeker] heeft ter zitting te kennen gegeven dat hij geen toestemming zal geven voor het realiseren van een geluidsscherm op gronden die bij hem in eigendom zijn.
5. Gelet op het voorgaande heeft [verzoeker] geen spoedeisend belang bij het in stand laten van de bij uitspraak van 1 april 2022 getroffen voorlopige voorziening.
Conclusie
6. De in de uitspraak van 1 april 2022 getroffen voorlopige voorziening dient te worden opgeheven.
7. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. B.J. Schueler, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.D. Kamphorst-Timmer, griffier.
De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2022
776