ECLI:NL:RVS:2022:1445
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak betreffende intrekking verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 18 mei 2022 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep. De vreemdeling had eerder een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd gekregen, maar deze was op 5 oktober 2018 ingetrokken door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze intrekking, maar dit bezwaar werd op 20 februari 2019 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, op 30 december 2019 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ongegrond verklaard. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij niet zou worden uitgezet voordat er op het hoger beroep was beslist.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat, gelet op de aangevoerde argumenten, het voorlopig oordeel is dat de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep waarschijnlijk niet in stand zal blijven. Daarom heeft de voorzieningenrechter besloten om de gevraagde voorlopige voorziening te treffen. Dit houdt in dat de vreemdeling niet mag worden uitgezet totdat er een beslissing is genomen op het hoger beroep. Daarnaast is de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die de vreemdeling heeft gemaakt in verband met de behandeling van het verzoek, tot een bedrag van € 759,00, dat geheel is toe te rekenen aan beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan door mr. D.A. Verburg, met mr. S. Bechinka als griffier.