ECLI:NL:RVS:2022:141

Raad van State

Datum uitspraak
19 januari 2022
Publicatiedatum
19 januari 2022
Zaaknummer
202100775/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van een last onder dwangsom voor het verwijderen van een privacyscherm in strijd met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant], eigenaar van een perceel in Maarssen, tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Stichtse Vecht. Het college had op 28 oktober 2019 een last onder dwangsom opgelegd aan [appellant] om een privacyscherm, dat hij had aangebracht aan leilindebomen in zijn tuin, te verwijderen. Dit scherm was aangebracht om inkijk vanuit appartementen aan het Harmonieplein te voorkomen. Een bewoner van deze appartementen had het college verzocht om handhavend op te treden tegen het privacyscherm, dat volgens het college zonder de vereiste omgevingsvergunning was gebouwd en bovendien in strijd was met het bestemmingsplan.

De rechtbank Midden-Nederland had eerder de uitspraak van 22 december 2020 gedaan, waarin het beroep van [appellant] ongegrond werd verklaard. [appellant] ging in hoger beroep, waarbij hij betoogde dat de rechtbank had miskend dat het college zich ten onrechte op het advies van de commissie voor ruimtelijke kwaliteit had gebaseerd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 10 november 2021 behandeld. De Afdeling oordeelde dat het privacyscherm inderdaad zonder vergunning was gebouwd en dat het college terecht had geoordeeld dat er geen zicht was op legalisatie, omdat [appellant] geen aanvraag om een omgevingsvergunning had ingediend.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college bevoegd was om handhavend op te treden. De beslissing van de Afdeling houdt in dat de last onder dwangsom blijft staan en dat [appellant] het privacyscherm moet verwijderen. De kosten van de procedure worden niet vergoed door het college.

Uitspraak

202100775/1/R4.
Datum uitspraak: 19 januari 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-­Nederland (hierna: de rechtbank) van 22 december 2020 in zaak nr. 20/3439 en 20/3797 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Stichtse Vecht.
Procesverloop
Bij besluit van 28 oktober 2019 heeft het college [appellant] onder oplegging van een dwangsom van € 5.000,00 ineens, gelast om binnen acht weken na verzending van dit besluit het privacyscherm aan de leilindebomen in zijn tuin op het perceel [locatie] in Maarssen (hierna: het perceel) te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 7 augustus 2020 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar, onder een gewijzigde motivering, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 december 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 november 2021, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door A.M.B. Lagarde, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] is eigenaar van het perceel dat aan de achterzijde grenst aan het Harmonieplein. Om inkijk vanuit de appartementen aan het Harmonieplein te voorkomen, heeft [appellant] een kunststof bladernet (hierna: het privacyscherm) vastgemaakt aan de leilindebomen die achter in zijn tuin staan. Een bewoner van één van de appartementen aan het Harmonieplein heeft het college verzocht om handhavend tegen het privacyscherm op te treden. Het college heeft dat gedaan door aan [appellant] een last onder dwangsom op te leggen.
2.       Het college heeft aan de last ten grondslag gelegd dat het privacyscherm in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) zonder omgevingsvergunning is gebouwd. Verder heeft het college aan de last ten grondslag gelegd dat het privacyscherm in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo niet voldoet aan het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Maarssen aan de Vecht, partiële herziening’. Het privacyscherm is hoger dan de op grond van artikel 17.2, onder f, van de planregels toegestane 2 m. Daarnaast blijkt uit het advies van de commissie voor ruimtelijke kwaliteit van Stichtse Vecht MooiSticht (hierna: de commissie) van 15 oktober 2019 dat het privacyscherm niet past bij de cultuurhistorische waarden van het beschermd dorpsgezicht. Volgens het college is het scherm daarom ook in strijd met artikel 21.1, onder c, van de planregels, dat bepaalt dat gronden met de bestemming "Grens beschermd dorpsgezicht" primair zijn bestemd voor behoud, versterking en herstel van de cultuurhistorische en/of architectonische waarde van de bebouwing en andere objecten.
Volgens het college is er geen concreet zicht op legalisatie van het privacyscherm, omdat [appellant] geen aanvraag om een omgevingsvergunning heeft ingediend.
Mocht het college handhaven?
3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college zich ten onrechte op basis van het advies van de commissie op het standpunt heeft gesteld dat het privacyscherm niet past bij de cultuurhistorische waarden van het beschermd dorpsgezicht. Volgens hem deugt dit advies op verschillende punten niet.
3.1.    Vast staat en niet in geschil is dat het privacyscherm in strijd met het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo zonder omgevingsvergunning is gebouwd. Verder staat vast en is niet in geschil dat het privacyscherm hoger is dan de op grond van artikel 17.2, onder f, van de planregels toegestane bouwhoogte van 2 m, waardoor tevens vaststaat dat het privacyscherm wordt gebruikt in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.
3.2.    Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
3.3.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 15 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2735, moet voor concreet zicht op legalisatie van met het bestemmingsplan strijdig gebruik ten minste al een begin zijn gemaakt met de voor verlening van die vergunning vereiste procedure, hetgeen niet mogelijk is zonder een aanvraag.
3.4.    Ter zitting heeft [appellant] aangegeven dat hij ten tijde van de besluitvorming van het college geen aanvraag om een omgevingsvergunning had ingediend. Nu vaststaat dat hij dat niet heeft gedaan, was er geen sprake van concreet zicht op legalisatie van het met het bestemmingsplan strijdig gebruik. Alleen al hierom heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college gebruik mocht maken van zijn bevoegdheid om handhavend op te treden.
Het college heeft aan de hand van het advies van de commissie ook nog beoordeeld of het privacyscherm past bij de cultuurhistorische waarden van het beschermd dorpsgezicht. Maar omdat het college al vanwege het zonder vergunning bouwen en het overschrijden van de maximale bouwhoogte handhavend mocht optreden tegen het privacyscherm, komt de Afdeling in deze procedure niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het betoog over het advies van de commissie. Het betoog leidt dan ook niet tot het beoogde doel.
Conclusie
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2022
457-991