ECLI:NL:RVS:2022:1385

Raad van State

Datum uitspraak
11 mei 2022
Publicatiedatum
11 mei 2022
Zaaknummer
202200954/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag over de bewaring van een vreemdeling en schadevergoeding

Op 11 mei 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 8 februari 2022. De vreemdeling was op 20 januari 2022 in bewaring gesteld door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H. Drenth, heeft hoger beroep ingesteld.

In de overwegingen van de Raad van State werd ingegaan op de rechtsvraag over het zicht op uitzetting naar Algerije binnen een redelijke termijn. De Raad verwees naar eerdere uitspraken van 4 mei 2022, waarin werd vastgesteld dat de grief van de vreemdeling slaagde. De Raad verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank. De vreemdeling had recht op schadevergoeding, die werd vastgesteld op € 10.500,00 voor de periode van 20 januari 2022 tot en met 4 mei 2022. Daarnaast werd de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid veroordeeld tot vergoeding van proceskosten tot een bedrag van € 1.897,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 11 mei 2022, waarbij mr. D.A. Verburg als lid van de enkelvoudige kamer de beslissing heeft vastgesteld, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.

Uitspraak

202200954/1/V3.
Datum uitspraak: 11 mei 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 8 februari 2022 in zaak nr. NL22.1109 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 20 januari 2022 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 8 februari 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H. Drenth, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft op verzoek van de Afdeling nadere schriftelijke inlichtingen gegeven.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1.       De door de vreemdeling in zijn tweede grief opgeworpen rechtsvraag over het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije heeft de Afdeling beantwoord in haar uitspraken van 4 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1274, ECLI:NL:RVS:2022:1275 en ECLI:NL:RVS:2022:1276. Uit die uitspraken volgt dat de grief slaagt.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig om wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd te bespreken. Het beroep is alsnog gegrond. Omdat de maatregel al is opgeheven, is een bevel tot opheffing niet nodig. De vreemdeling heeft wel recht op schadevergoeding (artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000). Deze vergoeding wordt daarom aan de vreemdeling toegekend. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 8 februari 2022 in zaak nr. NL22.1109;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 10.500,00 over de periode van 20 januari 2022 tot en met 4 mei 2022, ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de Raad van State;
V.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.897,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
w.g. Verburg
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Meurs-Heuvel
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2022
47-922