ECLI:NL:RVS:2022:1346
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F. Khodajoo-Aziz Maleki, tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 april 2021. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, nadat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 23 april 2020 haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had afgewezen. De vreemdeling heeft in hoger beroep gesteld dat de staatssecretaris onvoldoende inzicht heeft gegeven in de beoordeling van de geloofwaardigheid van haar afvalligheid.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 11 mei 2022 geoordeeld dat het hoger beroep gegrond is. De rechtbank heeft de uitspraak vernietigd en het besluit van de staatssecretaris van 23 april 2020 ook vernietigd. De staatssecretaris moet nu opnieuw op de aanvraag van de vreemdeling beslissen, rekening houdend met de feiten en omstandigheden die op dat moment gelden. De Afdeling heeft ook bepaald dat de staatssecretaris de proceskosten van de vreemdeling moet vergoeden, tot een bedrag van € 2.277,00, dat geheel toe te rekenen is aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
De uitspraak is gedaan door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 11 mei 2022.