ECLI:NL:RVS:2022:1345
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had op 23 april 2020 besloten om de aanvraag af te wijzen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep aangetekend bij de rechtbank Den Haag, die op 23 april 2021 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F. Khodajoo-Aziz Maleki, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 11 mei 2022 geoordeeld dat de staatssecretaris onvoldoende inzicht heeft gegeven in de wijze waarop het onderzoek naar de geloofwaardigheid van de afvalligheid wordt uitgevoerd. Dit gebrek aan transparantie maakt het voor de bestuursrechter onmogelijk om de zorgvuldigheid van de besluitvorming te toetsen. De Afdeling heeft geoordeeld dat de tweede grief van de vreemdeling slaagt, waardoor het hoger beroep gegrond is.
De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het beroep van de vreemdeling is gegrond verklaard. De staatssecretaris is verplicht om opnieuw op de aanvraag te beslissen, rekening houdend met de feiten en omstandigheden die op dat moment gelden. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die zijn opgelopen tot € 2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 11 mei 2022.